Bouw alsnog de toren van de Nieuwe Kerk
Wanneer ik mijmer over Amsterdam zie ik een woud van torens. Kijk maar naar de oude prenten, naar het zicht op Amsterdam vanaf het IJ. Zelfs valt op een enkele tekening de toren van de Nieuwe Kerk te zien die overigens nooit gebouwd is.
Ik kan mij herinneren dat ik als klein jongetje met mijn vader door de stad wandelde. We passeerden dan ook de Torensluis. Met een zekere droefheid in zijn stem vertelde hij mij dat daar ooit een prachtige toren gestaan had, de Jan Rodenpoortstoren, maar die was in 1829 gesloopt. Wat ik toen dacht weet ik nog precies: als ik later rijk ben, dan geef ik die toren terug aan de stad. De adembenemende schoonheid van een toren deed mij vergeten dat het arme gezin waar ik uit voortkwam niet direct een springplank was tot de rijkdom die nodig is om zo een project te entameren!
Later begreep ik dat er, ook in 1829, nog een toren ten prooi was gevallen aan de slopershamer, de Haringpakkerstoren, die op de kop van het Singel stond. Ik hoef niet uit te leggen dat mijn blijdschap bijna grenzeloos was toen ik nog veel later hoorde dat er serieuze plannen bestaan om die toren te herbouwen. Dat is uiteindelijk niet doorgegaan.
In de loop van de jaren begon er een derde toren een plek te krijgen in mijn visuele geheugen, of moet ik zeggen virtuele geheugen? Want die derde toren, van de Nieuwe Kerk, is, zoals gezegd, nooit gebouwd. Dat kwam er niet van, een beetje door de financiële krapte van de stad, maar meer nog doordat de vroede vaderen net hun, voor die tijd gigantische stadhuis hadden laten bouwen – wat veel later het paleis zou worden. Zij wilden hun prestigeproject niet laten overschaduwen door iets wat ook een blikvanger zou kunnen worden. Dan zou de kerk machtiger zijn dan de staat. Gabri van Tussenbroek heeft daar een prachtig boek over geschreven: De Toren van de Gouden Eeuw. Een Hollandse strijd tussen Gulden en God. Die prestigestrijd is nu wel over, denk ik, te meer omdat Amsterdam zijn stadhuis verstopt heeft in een ondermaats gebouw, de Stopera.
Zo rijpte er in mijn fantasie de gedachte dat Amsterdam zichzelf een magnifiek cadeau zou geven als deze drie torens her-, c.q. gebouwd zouden worden. Wat is zo fascinerend aan torens om zo een “nutteloze” actie te ondernemen? Het kijken naar een toren brengt een soort exaltatie teweeg, het trekt de blik omhoog, de ruimte in, naar een wijder perspectief. Het maakt optimistisch, maar tegelijkertijd is het als bouwwerk bijna surrealistisch. Steeds geloof je je ogen niet dat deze langzaam opklimmende opstapeling van stenen en ornamenten zich, op een gegeven moment, als het ware vanzelf voltooit. Er is een perfectie bereikt waarvan je nooit precies begrijpt hoe die tot stand kon komen. Veel torens zijn gelaagd, en van laag tot laag wordt de esthetiek, en het kijkplezier, anders aangescherpt. Op hogere niveaus gaat het licht door de toren heen spelen waardoor het beeld weer een heel ander karakter krijgt. De toren laat niet af de aandacht vast te houden.
Wat is er dan niet mooier als je de hoek van de gracht omgaat, en ineens wordt je blik weer gevangen? Hoewel je misschien al jaren weet dat daar een toren staat is er toch iets onverwachts, omdat bij elke lichtval het bouwsel een andere indruk achterlaat. Dat schept ruimte voor plezier, of voor een kleine overweging. Het moment van de dag is even gemarkeerd want er voltrok zich een klein bizar wonder. Op zich zou dit reden genoeg zijn om elke kans aan te grijpen om de eigen omgeving en het dagelijks bestaan te verrijken met zulke uitzonderlijke bouwwerken.
In het oude centrum van Amsterdam is het zeker geen vreemde gedachte om de Jan Rodenpoortstoren, de Haringpakkerstoren en de toren van de Nieuwe Kerk in één klap in volle glorie te laten oprijzen. Ze horen bij het stedelijk weefsel, en trekken de balans weer recht. Immers aan de oostkant van het Damrak staan er nu meer torens dan westelijk van de voormalige Amstel. We krijgen dus het woud van torens terug, dat ooit kenmerkend was voor Amsterdam, gezien vanaf het IJ. Het zou één en al feest zijn om dit beeldend festijn aan te richten, juist op het moment dat Amsterdam rond het IJ weer tot een spannend nieuw leven komt, en van daaruit de blik weer op de stad gericht wordt.
De puritein zal zeggen: die toren bij de Nieuwe Kerk is nimmer gebouwd. Daarom moeten we ons niet aan zo een project wagen, dat is de geschiedenis vervalsen. Ach, kom! Wie enkele eeuwen in de geschiedenis terugbladert weet dat grote projecten soms eindeloos op de tekentafel bleven liggen. Dus, een wachttijd van een aantal eeuwen: een kniesoor die daarop let, want het geeft ons een mateloze schoonheid waar je nimmer op uitgekeken raakt. De stad wordt er nog verrassender door.
Bovendien moeten we beseffen dat zo een, bijna ondenkbaar en tot de verbeelding sprekend project iets volstrekt unieks is. Stel je voor, de stad verrijken met drie magnifieke torens. Maar, ik zou al heel tevreden zijn – en dat is mijn prioriteit – als de nimmer gebouwde toren bij de Nieuwe Kerk alsnog voltooid zou worden. Voltooid? Hoezo? De toren is er toch nooit gekomen? Dat is niet helemaal waar. Aan de kant van de Nieuwe Zijds Voorburgwal zijn er 6.363 heipalen de grond ingejaagd voor het bouwen van de toren. Die liggen er nog. En de eerste bouwlaag van de toren is echt waar gebouwd. Die is in de negentiende eeuw voor een deel afgebroken voor het verkeer op de Nieuwe Zijds Voorburgwal. Maar een deel staat er nog.
Als je nu op de Dam staat en kijkt naar Paleis en Nieuwe Kerk, dan mist er iets. Precies dat is de toren. Bouwen dus.