Inderdaad, er is iets grondig mis met de farmaceutische industrieën. Marcel Canoy (NRC 12.2.16) heeft gelijk dat hun monopolie op medicijnen – gebaseerd op een berg patenten – de prijzen de pan uit doet vliegen. Zijn oplossing voor dit euvel bevat drie elementen: bepaal hoeveel winst een medicijn genereert voor onze gezondheid; betaal de farmaceuten uit publieke middelen voor hun onderzoeksinspanningen; en richt daarvoor een Europees fonds op dat werkt volgens het principe: hoe meer gezondheidswinst, hoe hoger de beloning.
Hoe de poging ook te prijzen valt de farmaceutische industrieën te temmen, de oplossingen die Marcel Canoy aandraagt zijn het halve werk. Laten we om tot reële oplossingen te komen eerst bekijken wat het probleem is, beter gezegd wat de opstapeling van problemen is. Farmaceutische industrieën hebben markmacht, in hoge mate door de patenten die ze hebben op bepaalde uitvindingen. Patenten geven de eigenaar daarvan een monopolie op het gebruik van dat stukje kennis. Dat is tegelijk het eerste bezwaar dat gemaakt kan worden tegen patenten, en tegen alle intellectuele eigendomsrechten.
Het klinkt zo logisch: wie iets uitgevonden heeft moet daar toch het eigendom – en het alleenrecht op exploitatie – van hebben. Vergeten wordt dan dat het grootste deel van de kennis die in een uitvinding te vinden is komt uit ons publiek domein van kennis en creativiteit, wat meestentijds ook nog eens gefinancierd is uit publieke middelen. Als we deze realiteit in ogenschouw nemen dan valt het niet te billijken dat miljoenen stukjes van zo verworven kennis door patenten geprivatiseerd en gemonopoliseerd worden, en dat wij als leden van de samenleving daar niets over te zeggen hebben. Erger nog is dat wij, als burgers, ons zelf door het kwistig rondstrooien van patenten ernstig tekort doen. Immers, niemand heeft vervolgens het recht op eenmaal gepatenteerde kennis voort te bouwen. Hoe stom kunnen we zijn: we laten private “eigenaren” van kennis beslissen of er verder iets mee gebeurt, en zo ja wat. Alsof wij er geen belang bij hebben dat kennis verder ontwikkeld wordt, naar onze behoeften en noden.
De race naar patenten, waar farmaceutische industrieën zich op toeleggen, betekent ook verspilling van onderzoekscapaciteit. Tegelijk wordt in verschillende laboratoria onderzoek gedaan naar een medicijn voor een zelfde ziekte; de race naar de verhoopte blockbuster. Wie als eerste met iets komt, die krijgt het patent: alles wat in andere laboratoria gevonden is blijft op de plank liggen. We moeten bedenken dat die verspilling plaatsvindt met ons geld: immers geld voor onderzoek zit verwerkt in de prijs die wij in de apotheek betalen voor het medicijn. De stelregel zou toch moeten gelden: no taxation without representation. In de prijs van het medicijn worden we feitelijk belast zodat de farmaceutische industrieën monopolies op kennis kunnen opbouwen – met navenante prijsvorming -, maar we hebben er geen onsje zeggenschap over.
Als we al deze bezwaren tegen patenten tot ons laten doordringen, dan ligt er maar één oplossing voor de hand. De patenten schaffen we af. Vervolgens gaan we een waterscheiding aanbrengen tussen onderzoek enerzijds en fabricage van producten en diensten anderzijds. Fundamenteel en toegepast onderzoek brengen we onder in aparte instituten – universitair, semipubliek, of commercieel. Die dingen mee naar onderzoeksopdrachten die door onafhankelijke commissies geformuleerd zijn. De fondsen waaruit geput wordt worden gefinancierd uit publieke middelen. Voor een deel zitten daarin de al bestaande onderzoeksbudgetten, en verder, onder meer, wat bedrijven vandaag de dag nog van de belasting kunnen aftrekken voor onderzoek en innovatie.
Een voordeel van dit nieuwe systeem is dat onderzoekscapaciteit maximaal benut wordt. De onderzoeksopdrachten zijn een mengeling van behoeften die producerende bedrijven kenbaar maken en wat als urgente vragen uit de samenleving naar boven komt drijven. Een ander voordeel is dat alle kennis die uit die onderzoeken voortkomt vrij beschikbaar is voor ieder individu en voor ieder bedrijf. Bedrijven ontlenen dan hun positie op de markt niet meer aan de stapels patenten die ze hebben en de juridische procedures tegen andere ondernemingen om die ervan te beschuldigen dat ze gepatenteerde kennis ten onrechte gebruiken; dat is goed voor advocaten die er miljarden aan verdienen, maar niet voor de samenleving. In het nieuwe systeem worden bedrijven op de markt afgerekend op de kwaliteit van hun producten, hun efficiënte en creatieve aanwending van de vrij beschikbare kennis en hun service.
Zo moet het gaan met de farmaceutische bedrijven. Die moeten de medicijnen zo goed mogelijk vervaardigen en daardoor een positie op de markt verwerven. Het is onwaarschijnlijk dat ze, als ze het monopolie op kennis verloren hebben, dan nog zo megalomaan groot zullen zijn, en anders maken we zo door een nieuw maatschappelijk gericht proactief mededingingsrecht kleiner. Anderzijds ontwikkelen onafhankelijke onderzoeksinstituten medicijnen voor ziektebeelden waar urgent een oplossing voor gevonden moet worden. Omdat het onderzoek al uit de publieke middelen betaalt is zal de prijs bij de apotheek niet hoger zijn dan wat het een farmaceutisch bedrijf – dat de markt niet meer monopolistisch beheerst – kost om die medicijnen feitelijk te maken, plus wat als winst nodig is voor het voortbestaan van de onderneming.
Het zal niet verbazen dat als de stap gezet is om de patenten op medicijnen af te schaffen, dat naar meer smaakt. Ook in de sectoren van chemie, landbouw, energie en noem verder maar op wat er aan industriële bedrijvigheid is wemelt het van onnuttige patenten die maatschappelijk meer schade toebrengen dan dat die ons dienen. Ook die schaffen we af. Jammer, bijvoorbeeld voor Monsanto, maar een zegen voor de samenleving.