Daan Roosegarde zit gevangen in een rare spagaat die eigenlijk niet zo veel met hem zelf te maken heeft. Er zijn mensen die hem verwijten dat hij met andermans veren pronkt; anderen geven toe dat dat pronken met die veren bijzondere uitvindingen oplevert die zonder zijn, misschien wel sterke ego niet tot stand gekomen waren.
De werkelijkheid gebiedt te zeggen dat de discussie die nu oplaait over Daan Roosegaarde niet de kern van het probleem raakt. Wat is het probleem dan wel? Dat is het auteursrecht. Stel nu eens dat Daan publiekelijk zou melden dat hij kennis, die door een ander ontwikkeld is, gebruikt. Dan is de beer los. De “eigenaar” van die kennis – want dat ben je door het auteursrecht – kan Daan, op straffe van hoge boetes en rechtszaken, verbieden die kennis te gebruiken. Met andere woorden, het bestaan van het systeem van het auteursrecht verhindert dat een ander dan de “eigenaar” van een stukje kennis die kennis verder kan ontwikkelen. Het is dus heel verstandig van Daan Roosegaarde om zijn bronnen niet te noemen; het voorkomt veel gedoe.
Dat gedoe is niet alleen ongemakkelijk voor hem, nog belangrijker is dat dit schadelijk is voor de samenleving. Het systeem van het auteursrecht, en ook van patenten, lijkt zo mooi: het beloont de uitvinder. Maar vervolgens doen wij, als burgers, ons zelf te kort. De uitvinder geven wij een monopolistisch recht op het gebruik van een stukje kennis. Door dat monopolie kan die kennis door niemand anders dan door de “eigenaar” gebruikt worden. Wat er allemaal verder ontwikkeld zou kunnen worden – ten bate van ons als burgers – maken wij, door het toekennen van het monopolistische auteursrecht, onmogelijk. Het wordt nog tragischer als we bedenken dat er vele miljoenen stukjes kennis op deze manier monopolistisch geprivatiseerd zijn, meestentijds in handen van megaondernemingen die daarmee ook nog eens hun marktpositie versterken.
Het ligt dus voor de hand om een radicale wending te geven aan het debat: we schaffen het systeem van het auteursrecht, en ook van patenten, af. Alle kennis die ontwikkeld wordt kan door iedereen, en door elk bedrijf vrijelijk gebruikt worden. Dus, dan hoeft Daan Roosegaarde geen verstoppertje meer te spelen over waar hij zijn kennis vandaan haalt en kunnen anderen vervolgens weer voortborduren op het werk van Daan. Dat dus wel.
De cruciale vraag is dan, hoe komen we aan nieuwe kennis als er geen auteursrecht of patenten meer bestaan? Het is een vrij logische stap om te bedenken dat we onderzoek enerzijds en de fabricage van goederen anderzijds gaan scheiden. Fundamenteel en toegepast onderzoek brengen we onder in aparte instituten – universitair, semipubliek, of commercieel. Dat onderzoek financieren we uit publieke middelen. Een voordeel van dit nieuwe systeem is tegelijk dat onderzoekscapaciteit maximaal benut wordt. Er vindt geen verdubbeling meer plaats van onderzoeksinspanningen, zoals nu strijk en zet is. Het grootste voordeel is misschien wel dat de vragen uit de samenleving die om een oplossing schreeuwen eindelijk eens – door het publieke karakter van de financiering – een kans krijgen om onderzocht te worden wat nu meestentijds niet het geval is. Nu bepaalt het belang van aandeelhouders de onderzoeksagenda van bedrijven.
De op zich niet wereldschokkende casus van Daan Roosegaarde heeft ons inzicht gegeven in een veel grotere problematiek. Dat is: het systeem van patenten en van auteursrecht lijkt zo goed bedacht, maar als samenleving doet het ons tekort.
Bron: De Volkskrant, 29 februari 2016