Het is natuurlijk niet zo dat je op een dag ineens het licht aanschouwt en denkt dat het gedaan moet zijn met het auteursrecht en dat overheersende posities op culturele markten niet te tolereren zijn. Onze gedachten hierover komen voort uit een lang incubatieproces. Gedeeltelijk loopt dit gelijk op met de twijfels die vele anderen hebben of het auteursrecht nog wel bestand is tegen de eenentwintigste eeuw.
Er is een verschil. Wij hebben hardop de vraag gesteld wat er gaat gebeuren als dit instrument niet meer zou bestaan. Al snel ontdekten wij dat het denken, en handelen, daarover alleen zin heeft als ook de marktverhoudingen aangepakt worden. Misschien is dit wel een gewaagdere wending in ons onderzoek dan ons voorstel om het licht uit te doen voor het auteursrecht.
Groeiende twijfel
Het is natuurlijk niet zo dat je op een dag ineens het licht aanschouwt en denkt dat het gedaan moet zijn met het auteursrecht en dat overheersende posities op culturele markten niet te tolereren zijn. Onze gedachten hierover komen voort uit een lang incubatieproces. Gedeeltelijk loopt dit gelijk op met de twijfels die vele anderen hebben of het auteursrecht nog wel bestand is tegen de eenentwintigste eeuw. Er is een verschil. Wij hebben hardop de vraag gesteld wat er gaat gebeuren als dit instrument niet meer zou bestaan. Al snel ontdekten wij dat het denken, en handelen, daarover alleen zin heeft als ook de marktverhoudingen aangepakt worden. Misschien is dit wel een gewaagdere wending in ons onderzoek dan ons voorstel om het licht uit te doen voor het auteursrecht.
De economische en financiële crisis die sinds het najaar van 2008 door de wereld raast, kan het voordeel hebben dat er meer ruimte ontstaat om vraagstukken wat betreft nieuwe reguleringen van markten weer op de agenda te krijgen. Dat gaat niet vanzelf. Een vereiste daarvoor is politieke moed, maar allereerst heel veel intellectuele arbeid. Ons voorstellingsvermogen moet worden gevoed met mogelijkheden die onbestaanbaar leken. Er zijn analyses nodig om te begrijpen waarom de voorwaarden voor de productie, distributie, promotie en receptie van allerhande kunsten een andere richting zouden moeten krijgen, en hoe dat eventueel gedaan zou kunnen worden. Wat we in de voorgaande hoofdstukken te berde hebben gebracht, is een bescheiden bijdrage daaraan. We zouden niets liever willen dan dat onze argumenten en oplossingen stevig ter discussie komen te staan en de grondslag vormen voor veel verder onderzoek.
Vergelijkbaar met andere intellectuele eigendomsrechten?
Gaande ons werk vroegen wij ons af of wat we bedachten voor het copyright ook betekenis zou hebben voor andere intellectuele eigendomsrechten. En als we die vraag niet zelf stelden, dan waren er wel anderen die nieuwsgierig waren of we daar een antwoord op wisten. Welaan dan. Uiteraard hebben we minder de terreinen kunnen exploreren waarop bijvoorbeeld patenten, trademarks en kwekersrechten van toepassing zijn. Vandaar dat we aan de hand van enkele voorbeelden onze voorlopige gedachten presenteren. Dit doen we omdat we inderdaad sterke aanwijzingen hebben dat ook andere intellectuele eigendomsrechten eerder een sta-in-de-weg zijn voor rechtvaardige en efficiënte maatschappelijke ontwikkelingen dan een hulpmiddel. Het voorbeeld bij uitstek is natuurlijk de free and open software. Vrij veel mensen, overal ter wereld, verdienen een goed tot zeer goed inkomen aan het ontwerpen van applicaties die op de maat gesneden zijn van de behoeften van cliënten. De software wordt in collectieve processen alsmaar doorverbeterd. Voor de maatschappij als geheel is dit nuttig, en individuen apart trekken er profijt van.
Een ander tot de verbeelding sprekend voorbeeld is hoe de mode-industrie zich niet of nauwelijks meer bekommerd om copyright. Het gevecht tegen imitaties is onbegonnen werk. Belangrijker is het om een competitief voordeel te behalen door als eerste op de markt te zijn, als first mover. Waar deze industrie wel alert op is, is dat het trademark niet door anderen gebruikt wordt. Wat ons betreft zou ook deze vorm van bescherming overbodig zijn, net als de reden waarom wij in hoofdstuk 4 de eigendomsclaim op logo’s gerelativeerd hebben. Klanten hebben dan niet meer het trademark van bijvoorbeeld een modelijn als richtsnoer voor hun aankopen. Dat is waar. Daar staat tegenover dat ze veel meer oog moeten ontwikkelen voor de intrinsieke kwaliteiten van wat ze gekocht hebben. Dan worden onder meerde volgende vragen relevant: hoe is het gemaakt, onder welke omstandigheden, welke be- of ontlasting bewerkstelligt het voor het milieu, en hoe is het tot ons gekomen?
Het patent is een van de andere intellectuele eigendomsrechten waarvan, zo denken wij, de houdbaarheidsdatum aan het verstrijken is. Net als met copyright is er lustig mee rondgestrooid. Heel veel van de kennis die grotendeels dankzij onze gezamenlijke maatschappelijke inspanningen verworven is, is geprivatiseerd. Immers, wat ontdekt wordt, komt voort uit processen van kennisontwikkeling waarin door ons allen letterlijk en figuurlijk is geïnvesteerd. Grote ondernemingen, en investeringsmaatschappijen, grossieren in het patenteren van omvangrijke brokken en minuscuul kleine stukjes kennis. Wie zich daaraan bezondigt, kan brieven van advocaten en hoge boetes verwachten. Met in het kielzog daarvan hoge transactiekosten. Het over en weer procederen en het inhuren van beveiligingssystemen belast de maatschappij als geheel in hoge mate.
Het wordt nog vreemder als we tot ons laten doordringen dat steeds meer patenten verstrekt, c.q. gekocht, worden voor het aanmelden van kennis die al lang en breed bestaat, of voor kleine veranderingen in bestaande producten waar geen enkele vernieuwing in te bespeuren valt. Het is niet moeilijk om te observeren dat het systeem erg uit de hand loopt.
Voor landen die arm zijn is het heersende systeem van patenten nog minder weldadig. Veel van de kennis die voor hun ontwikkeling nodig is, is in handen van eigenaren van patenten die in de geïndustrialiseerde delen van de wereld zetelen. Hoe cynisch, nog niet eens een paar eeuwen terug was alle kennis die bestond vrij beschikbaar en daarmee konden westerse landen zich ontwikkelen. Nu is vrijwel alle kennis die arme tot zeer arme landen nodig hebben, ommuurd met patenten. Dat maakt de opgave om zich te ontwikkelen wel heel erg moeilijk, zo niet onmogelijk. Dan spreken we nog niet eens over de kennis die uit dergelijke landen weggeplukt wordt door bedrijven uit geïndustrialiseerde landen, die deze kennis vervolgens zelf patenteren, een onderwerp dat wij al eerder in dit boek hebben besproken. Een ander aspect dat patenten een kwade naam bezorgt is dat op iets wat levend is, ook intellectuele eigendomsrechten gevestigd kunnen worden, bijvoorbeeld op ons DNA, onze genen, ons bloed, onze zaden, ons voedsel. Is dat niet obsceen? Wat levend is, maakt de essentie van ons bestaan uit en hebben we nodig voor ons voortbestaan. Is het niet mogelijk om deze fundamenten van ons bestaan te ontzien, niet te privatiseren en van ons gezamenlijk te houden? Wat is er misgegaan dat zelfs op deze terreinen de commercialisering kon toeslaan, zonder dat grote volksmassa’s er tegen te hoop liepen? Waarom zijn we gaan denken dat eigendom een onbegrensde categorie is?
Voor de meeste middelgrote en kleine ondernemingen heeft het systeem van patenten niet zoveel nut. Om voor een patent in aanmerking te komen moet een bedrijf het ‘geheim’ dat de kern uitmaakt van wat gepatenteerd wordt, aan de openbaarheid prijsgeven, dus ook aan (potentiële) concurrenten. Een patent krijgen is een kostbare en complexe affaire, evenals het procederen tegen ondernemingen die er inbreuk op maken. Bovendien hebben de meeste vernieuwingen een beperkte levensduur. Dit alles bij elkaar is geen aanmoediging voor kleinere en middelgrote ondernemingen om stevig in te zetten op het verwerven van patenten. Carlos Correa (2004: 233-234) concludeert dan ook dat grote bedrijven technisch en financieel het best geëquipeerd zijn om intellectuele eigendomsrechten te verwerven en af te dwingen, zowel op de thuismarkt als in buitenlanden. Zij nemen de overgrote meerderheid van patentaanvragen en -toekenningen voor hun rekening. Voor hen is het systeem dan ook het meest profijtelijk.
Er ontspint zich een opeenstapeling van redenen waarom ook patenten minder vanzelfsprekend zouden moeten zijn dan vaak verondersteld wordt. Als we bijvoorbeeld de blik op de farmaceutische industrie richten, wordt duidelijk dat de twijfel alleen maar groter wordt. Het argument dat deze ondernemingen vaak in de strijd werpen is dat ze de patenten nodig hebben als bescherming voor de hoge investeringen die ze doen in onderzoek voor de ontwikkeling van nieuwe medicijnen en het dekken van de kosten van mislukkingen die zich daarbij voordoen. Dit klinkt plausibel.
Toch is het de moeite waard om dit argument binnenstebuiten te keren. Meteen al valt dan op dat wij, als burgers, al dit onderzoek financieren. Het is dus ons geld dat er in zit. Immers, als we naar de apotheek gaan, betalen wij een bedrag dat uit drie bestanddelen bestaat. Een zeer kleine portie is voor het feitelijk vervaardigen van het medicijn. Als tweede zit in de prijs een fors bedrag voor marketing. Uit onderzoek blijkt dat dit bedrag tweemaal zo hoog is als wat bestemd is voor research and development, wat het derde bestanddeel is van de prijs die bij de apotheek betaald wordt. De industrie kan wel beweren dat zij patenten nodig heeft om de hoge investeringen te rechtvaardigen. Het wordt dan wel zuur als we moeten bedenken dat een substantieel deel van onze betaling bij de apotheek bestemd is voor hun marketing (Gagnon 2008: 32).
Daarnaast is er nog iets vreemds aan de hand. Het is ons geld dat we aan de farmaceutische industrie betalen, maar we hebben geen zeggenschap over welke medicijnen zij ontwikkelen voor welke ziektebeelden. Bovendien is het een inefficiënt proces dat daar plaatsvindt. Er wordt veel kennis opgedaan, waarvan maar een fractie wordt gebruikt. De rest zit achter het slot en grendel van de patenten. Vaak met de uitdrukkelijke bedoeling om die niet te gebruiken, bijvoorbeeld omdat eerst een goedlopend medicijn uitgemolken moet worden. Dus, een groot deel van de investeringen die wij als burgers doen in farmaceutisch onderzoek, wordt niet nuttig aangewend en is maatschappelijk niet beschikbaar.
Als we zoveel ongerijmdheden op een rijtje zetten, is de aandrang groot om zich de vraag te stellen of de medicijnontwikkeling voor onze gezondheidszorg in goede handen is bij de grote farmaceutische bedrijven. Is er niet een alternatief denkbaar dat de beslissingsmacht dichter in onze eigen buurt brengt? Wij denken van wel. Hoe zou dat gestalte kunnen krijgen? Laten we ons voorstellen dat we bij de apotheek voor de medicijnen alleen maar de prijs betalen die het feitelijk maken ervan kost. Dat is dus een fractie van wat we nu bij de kassa neerleggen. De rest van het geld (dat we anders bij de apotheek zouden betalen) deponeren we in gemeenschapsfondsen.
Hoe die beheerd worden, kan van land tot land verschillen. Belangrijk is dat het geen diensten van de overheid worden, lijkt ons. De onafhankelijkheid en het maatschappelijk belang bij de ontwikkeling van een variëteit van medicijnen moeten worden gewaarborgd. Een basisvoorwaarde is natuurlijk dat het betreffende land redelijk corruptievrij is. Als dat niet zo is, kan er überhaupt geen functionerende samenleving bestaan.
Hoe kan onderzoek, gefinancierd uit deze fondsen, bijvoorbeeld worden gerealiseerd? Wij stellen ons voor dat ziektebeelden waar nieuwe medicijnen voor nodig zijn, in kaart worden gebracht. Vervolgens kunnen laboratoria – universitair of commercieel – zich aanmelden om hiervoor onderzoek te doen. De omvang van deze laboratoria kan net zo groot zijn als voor diverse soorten onderzoek nuttig is. Als dat zo is, hebben marktdominante farmaceutische industrieën geen reden van bestaan meer. En kunnen ze door mededingingswetgeving tot bescheidener schalen worden teruggebracht.
De keuze voor zowel de prioritering van ziektebeelden als voor de laboratoria wordt gemaakt door onafhankelijke deskundigen uit de medische wereld en door vertegenwoordigers uit de samenleving. Waarschijnlijk is het het beste als voor hetzelfde onderzoek twee of drie laboratoria met verschillende benaderingen de opdracht krijgen, om te voorkomen dat één onderzoek tot niets leidt. Gaande het onderzoek wisselen de laboratoria gegevens uit. Alle kennis die tijdens dit werk opgedaan wordt, is voor eenieder in de samenleving om niet beschikbaar. Immers, we hebben daar gezamenlijk voor betaald. Wat wij voorstellen is daarom niet alleen billijker, maar ook vele malen efficiënter dan het huidige systeem. Alles wat bestaat aan kennis over ziektes en over hoe die te genezen zijn, kan nu optimaal worden ingezet. Dus ook voor ziektes die veel voorkomen in de armere landen, waar tot nu toe veel te weinig onderzoek naar wordt gedaan. Bovendien kan de prijs voor medicijnen in die delen van de wereld aanzienlijk dalen. Het is duidelijk dat er behoefte bestaat aan een internationale afstemming, waarbij de Wereld Gezondsheids Organisatie (WHO) een cruciale rol kan vervullen.
Uiteraard pretenderen wij niet dat wat wij voorstellen zonder haken en ogen is. Er moet hierover nog veel denkwerk worden verricht. Hopelijk is wat wij op tafel leggen uitdagend genoeg om niet meer voor zoete koek aan te nemen dat onze gezondheidszorg bij de farmaceutische industrieën in de enig denkbare en goede handen zijn.
Er is nog een reden om het systeem van de patenten en de hoge prijs die wij allen als individuen betalen voor medicijnen, een halt toe te roepen. Het mag vreemd klinken, maar dat is het illegaal namaken ervan, dat op grote schaal plaatsvindt. De verleiding om dit te doen is groot. Immers, de winsten zijn hoog en het risico is laag. Er zijn genoeg landen waar fabrieken die illegaal medicijnen maken niet opgemerkt worden of leuke bijverdiensten opleveren voor politici, ambtenaren en politieagenten. Het hoeft geen betoog dat deze illegale productie zeer schadelijke aspecten voor de gezondheidszorg heeft. Op zijn gunstigst hebben die, vaak via internet of andere duistere kanalen gekochte medicijnen geen enkele effect. Vaak zijn ze ronduit gevaarlijk, ofwel door de samenstelling, ofwel doordat ze niet door een arts worden voorgeschreven. Een medicijn kan levensbedreigend zijn als het zonder van kennis van zaken wordt ingenomen. Naar verwachting gaat er al in 2010 75 miljard dollar om in deze illegale handel (Pugatch 2007: 98-99).
Op deze massale bedreiging van de volksgezondheid kan op twee manieren worden gereageerd. De eerste is dit kwaad met huid en haar uitbannen. We zijn waarschijnlijk niet de enigen die denken dat dit onbegonnen werk is. De andere mogelijkheid is de waarde uit de illegaliteit weghalen. Als ons voorstel werkelijkheid zou worden en patenten niet meer zouden bestaan, dan wordt het medicijn bij de apotheek verkocht voor niet meer dan wat het kost om het te vervaardigen. Voor potentiële vervalsers is de lol er dan vanaf. Er is geen, illegale, waarde meer te behalen. Die is als het ware weggesmolten. Onder de kostprijs van het maken gaan zitten is geen aantrekkelijk perspectief. De verrassende conclusie zou dus wel eens kunnen zijn dat het afschaffen van het systeem van patenten ook een zegen is voor onze volksgezondheid.
Heel veel kunstenaars
Van films, muziek, boeken, theater, dans, beeldende kunst en design zijn we in dit afrondend hoofdstuk ineens terechtgekomen bij medische sectoren in onze samenlevingen. Dat is niet helemaal verwonderlijk. Immers, als een van de intellectuele eigendomsrechten niet te billijken is – zoals wij geanalyseerd hebben voor copyright –, ligt het voor de hand te denken dat het in eigendom kunnen nemen van andere intellectuele prestaties, en die te dekken met bijvoorbeeld patenten, ook problematische aspecten heeft. Bovendien, waarom zou marktdominantie zich alleen in de culturele sectoren voordoen? Dit is een fenomeen dat zich de laatste decennia in alle takken van handel en bedrijvigheid heeft voorgedaan. Dus ook op veel andere terreinen waar intellectuele eigendomsrechten gelden. En ook daar heeft marktdominantie bepaald ongunstige kanten.
Het hoofdonderwerp van ons boek was echter ervoor te zorgen dat heel veel kunstenaars, en hun intermediairs, kunnen ondernemen en een goed inkomen kunnen realiseren, dat er geen marktdominante krachten zijn die hen naar de marges van het speelveld en uit de publieke aandacht wegduwen, dat het publiek, zijn eigen smaak volgend, ongehinderd keuzes kan maken uit een grote diversiteit van artistieke expressies, en dat ons publieke domein van kennis en artistieke creativiteit niet geprivatiseerd wordt maar van ons allen blijft.