Het auteursrecht geeft auteurs de exclusieve controle over het gebruik van een groeiend aantal artistieke expressies. Veelal zijn het niet de auteurs die de rechten bezitten, maar groot uitgevallen culturele ondernemingen. Die beheersen tegelijk de productie, de distributie en de marketing van veel films, muziek, theater, musicals, literatuur, soap opera’s, shows, beeldende kunst en design. Dat maakt dat zij verregaand in staat zijn om te beslissen over wat wij zien, horen of lezen, in welke ambiance, en vooral ook wat wij niet zullen zien, horen of lezen.
Natuurlijk, het kan zo ver komen dat de digitalisering dit hoogstgecontroleerde en overgefinancierde landschap gaat herschikken. Maar zo zeker zijn wij daar niet van. De hoeveelheid geld die geïnvesteerd wordt in de vermaaksindustrieën, is aanzienlijk. Wat zij uitrichten heeft wereldwijd consequenties. Cultuur is een ‘moneymaker’ bij uitstek. Vooralsnog is er geen reden om aan te nemen dat de culturele reuzen van deze wereld hun marktdominantie eenvoudigweg zullen opgeven, niet in het oude materiële domein en evenmin in de digitale wereld.
Daarom zoeken wij naar de alarmbel, om die te luiden. Wanneer een beperkt aantal conglomeraten ons gemeenschappelijk gebied van culturele communicatie in aanzienlijke mate controleert, ondermijnt dat de democratie. De vrijheid voor iedereen om te communiceren en ieders recht om aan het culturele leven van zijn of haar gemeenschap deel te nemen, zoals dat in de Universele verklaring van de rechten van de mens wordt beloofd, kunnen verwateren in het unieke recht van enkele bedrijfsleiders en investeerders, en de ideologische en economische agenda’s waar zij voor ijveren.
Wij zijn er niet van overtuigd dat dit de enige optie is voor de toekomst. Het is mogelijk om een level playing field – een gelijk speelveld – tot stand te brengen. Daarvoor is, zo zullen wij betogen, het auteursrecht een sta-in-de-weg. Tegelijkertijd nemen wij waar dat de bestsellers, blockbusters en sterren van de grote culturele onder nemingen nadelige effecten hebben. Ze zijn zo marktoverheersend dat er weinig plek is voor het werk van de vele, vele andere kunstenaars. Die worden naar de marge geduwd en kom dan maar eens, als publiek, te weten dat zij bestaan.
In het eerste hoofdstuk argumenteren wij dat er een opeenstapeling van bezwaren tegen het auteursrecht is, waardoor het niet voor de hand ligt om er verder nog hoog op in zetten. Natuurlijk zijn wij niet de enigen die zien dat het een problematisch instrument is (geworden). Daarom besteden wij het tweede hoofdstuk aan stromingen die het auteursrecht op het rechte pad trachten terug te brengen. Hoewel wij onder de indruk zijn van de argumenten en de inzet van bewegingen die zich inspannen voor alternatieven, denken wij dat een radicalere en meer fundamentele benadering ons verder helpt in de eenentwintigste eeuw. Die benadering stellen wij in hoofdstuk 3 voor. Daar proberen wij een gelijk speelveld voor heel veel culturele ondernemers, onder wie kunstenaars, tot stand te brengen. Op dat speelveld is, volgens onze analyse, geen plaats meer voor het auteursrecht, maar evenmin voor ondernemingen die culturele markten ook maar enigszins overheersen. De verwachting daarvan is:
- Het is zonder de investeringsbescherming van het auteursrecht niet meer lonend om buitensporig te investeren in blockbusters, bestsellers en sterren. Die kunnen de markten dan ook niet meer overheersen.
- De marktverhoudingen zijn er niet meer naar om grootschalig uit te pakken wat betreft productie, distributie en marketing. Het mededingingsrecht, gekoppeld aan eigendomsregelingen, is het instrument bij uitstek om de nivellering van de markten tot stand te brengen.
- Én ons erfgoed aan culturele expressies uit verleden en heden, ons publieke domein van artistieke creativiteit en kennis, wordt niet langer geprivatiseerd.
Dan is de markt zo open dat heel veel kunstenaars, ongestoord door de ‘groten’ van de culturele aarde – want zo groot zijn die niet meer –, kunnen communiceren met het publiek en dus ook makkelijker kunnen verkopen. Tegelijk wordt het publiek niet meer overvoerd door marketing en kan het in grotere vrijheid zijn eigen smaak en nieuwsgierigheid volgen bij het maken van zijn culturele keuzes. In hoofdstuk 4 zullen wij aan de hand van korte casestudies proberen inzichtelijk te maken hoe onze voorstellen zouden kunnen uitpakken. Wij zijn ons ervan bewust dat onze ingrepen in de markt stevig zijn. Soms maakt de gedachte eraan ons al zenuwachtig. In belangrijke segmenten van onze nationale en mondiale economieën – wat de culturele sectoren immers zijn – willen we de geldstromen in veel kleinere porties eigendom onderbrengen. Dat brengt een herstructurering van kapitaal van een formidabele en haast ongekende omvang met zich mee. De consequentie van onze voorstellen is dat culturele en mediaindustrieën, waar vele miljarden omgezet worden, op de schop gaan. Wij hebben nauwelijks voorlopers die zo consequent als wij beogen om voor het culturele veld totaal nieuwe marktverhoudingen te construeren, althans de theoretische basis daarvoor proberen te leggen. Een troost voor ons is dat ook Franklin D. Roosevelt niet wist waar hij aan begon toen hij de New Deal in werking stelde, zonder dat we ons ook maar in de verre verte met hem willen vergelijken. En toch deed hij het, en het bleek te kunnen, economische verhoudingen fundamenteel hervormen.
Dit geeft ons de durf en de moed om onze analyse en voorstellen ter discussie en verdere uitwerking aan te bieden. Het was een aangename verrassing voor ons om in de New York Times van 6 juni 2008 te lezen dat Paul Krugman, de winnaar van de Nobelprijs voor Economie 2008, zegt: ‘Bit by bit, everything that can be digitized will be digitized, making intellectual property ever easier to copy and ever harder to sell for more than a nominal price. And we’ll have to find business and economic models that take this reality into account.’ Het ontwerpen en voorstellen van zulke nieuwe ‘business and economic models’ is uitgerekend wat wij in dit boek doen.
Uit het overzicht van wat de hoofdstukken te bieden hebben blijkt dat dit boek geen publicatie is over de geschiedenis van het auteursrecht en hoe het nu functioneert. Vele uitmuntende boeken, waar wij ons schuldig aan voelen, zijn hierover te raadplegen (bijvoorbeeld Bently 2004; Dreier 2006; Goldstein 2001; Nimmer 1988, 1994; Ricketson 2006; Sherman 1994). Voor een inleiding over de basisprincipes van het auteursrecht en de controversen die dit auteursrecht omringen, zie bijvoorbeeld <http://www.wikipedia.org/wiki/copyright>.
Wij oriënteren ons werk niet op nutteloze categorieën als cultureel pessimisme of optimisme. Onze drijvende kracht is down-to-earth realisme: als het auteursrecht en de huidige marktverhoudingen niet te rechtvaardigen zijn, voelen wij ons verplicht ons af te vragen wat wij daaraan gaan doen. Ook het maken van onderscheid tussen zogeheten hoge en lage kunsten en tussen elite, massa en populaire cultuur spreekt ons niet aan. Een film is een film, een boek is een boek, een concert is een concert, enzovoort. De kern waar het om draait is dan: wat zijn de voorwaarden voor productie, distributie, marketing en receptie van al dit schoons of lelijks? En vervolgens: wat voor een invloed hebben die werken op ons individueel en collectief? Het zal duidelijk zijn dat er nogal wat strijd aan te pas komt: welke kunstenaar wordt tot ster verheven, door wie, waarom, en in wiens belang? En wie zal het niet redden, of wordt om wat hij of zij te berde brengt zelfs in het gevang geworpen? Wat wij met deze studie voor het voetlicht brengen is dat wezenlijke diversiteit en bijgevolg pluraliteit van artistieke uitdrukkingsvormen bestaansrecht kunnen hebben – en dat daar de economische voorwaarden voor geschapen kunnen worden.
Wij gebruiken de woorden auteursrecht en copyright door elkaar, terwijl wij ze aan elkaar gelijkstellen. We weten natuurlijk heel goed dat de oorsprong van beide begrippen, en ook de kracht en bedoeling ervan, gans verschillend was. Een recht om te kopiëren is ten principale wat anders dan een recht dat in het leven is geroepen om de belangen van kunstenaars – van auteurs, zoals ze samengevat aangeduid worden – te verdedigen. Echter, ondertussen zijn de begrippen, de onderliggende internationale wetgeving en de praktijken naar elkaar toe gegroeid. De overblijvende nuances en verschillen zijn voor de analyses van ons boek niet relevant, omdat wij uiteindelijk terechtkomen bij het afschaffen van het auteursrecht c.q. copyright. Als we in de hierna volgende hoofdstukken over een ‘werk’ spreken, dan heeft dat betrekking op alle soorten muziek, films, beeldende kunst, design, boeken, theater en dans.
De neoliberale transformaties van de laatste decennia, zoals bijvoorbeeld door Naomi Klein in haar The Shock Doctrine (2007) beschreven, hebben ook gevolgen gehad voor de culturele communicatie. Wij zijn minder en minder gerechtigd om culturele markten zodanig te structureren en te regelen dat diversiteit van culturele uitdrukkingsvormen in het bewustzijn van heel veel mensen een betekenisvolle rol kan spelen. Dat is een probleem van de eerste orde.
Culturele expressies zijn kernelementen bij de vorming van onze persoonlijke en sociale identiteiten. Zulke uiterst gevoelige aspecten van ons leven zouden niet door een klein aantal eigenaars gecontroleerd moeten worden. Die controle is precies wat aangericht wordt met het bezit van miljoenen auteursrechten op de inhoud van ons cultureel verkeer.
Op dit beladen terrein – het veld van artistieke creaties en voorstellingen – werken duizenden en duizenden kunstenaars die dag na dag een grote hoeveelheid en verscheidenheid aan artistieke uitdrukkingsvormen te berde brengen. Dit is het goede nieuws dat wij niet moeten vergeten. Nochtans, de droevige werkelijkheid is dat, door de marktoverheersing van grote culturele ondernemingen en hun producten, de onderhuids bestaande culturele diversiteit uit de openbare ruimte en het gemeenschappelijke bewustzijn bijna weggevaagd wordt.
Het publieke domein, waarin culturele expressies tegengesproken kunnen worden, moet opnieuw gevestigd worden. Hiervoor is meer nodig dan een uitgebreide kritiek op de culturele status-quo. Wat wij daarom in dit boek voorstellen is een strategie van verandering. Wij denken dat het haalbaar is culturele markten zo te smeden dat het eigendom van de productiemiddelen en van de distributie in handen komt van heel veel individuen. Daardoor kan niemand, zo analyseren wij, de inhoud en het gebruik van culturele uitdrukkingsvormen in hoge mate controleren door het bezit van exclusieve en monopolistische eigendomsrechten. Door haalbare culturele markten voor een overvloed aan artistieke expressies tot stand te brengen geven wij de beschikkingsmacht over ons culture leven terug aan onszelf, als burgers. Culturele markten moeten ingebed zijn in de wijdere arena van onze sociale, politieke en culturele betrekkingen.
Door de financiële crisis die in 2008 haar intrede deed, is het weer bespreekbaar geworden dat markten zo gereguleerd kunnen en zouden moeten worden dat niet alleen financiële krachten er baat bij hebben, maar dat ook vele andere belangen meegewogen worden. Behulpzaam daarbij is dat in de wettelijke gereedschapskist het instrument van mededingingsbeleid al voorhanden is, dat ervoor kan zorgen dat er geen dominante marktpartijen zijn. Wij komen in het derde hoofdstuk op dit instrument terug.
Het hoofdonderwerp van dit boek lijkt echter het auteursrecht te zijn. Waarom? Het is met veel emotie omgeven en het is geladen met de veronderstelling dat het de uitdrukking is van onze beschaving: we zorgen goed voor onze kunstenaars en we garanderen hen respect voor hun werk. Er valt dus nogal wat uit te leggen waarom het auteursrecht niet aan die verwachtingen voldoet. Dat de markt anders geordend kan worden door het implementeren van mededingingsrecht behoeft minder uitleg, en het instrumentarium ligt ervoor gereed. Het zal alleen een helse klus zijn om die fundamentele herstructurering van culturele markten gerealiseerd te krijgen. Aan de andere kant is het auteursrecht al op het hellende vlak.
Men kan zich afvragen waarom wij deze studie hebben verricht, in roeiend tegen het tij van het neoliberalisme. Onze eerste reden is cultureel, sociaal en politiek. Het publieke domein van artistieke creativiteit en kennis moet worden gered en veel kunstenaars, hun producenten en opdrachtgevers moeten met een zeer divers publiek kunnen communiceren, en daardoor ook hun werk met een zeker gemak kunnen verkopen.
De tweede reden waarom wij niet het gevoel hebben dat we ons met onze analyse en voorstellen buiten de werkelijkheid plaatsen, is de geschiedenis. De geschiedenis onderwijst ons dat machtsstructuren en marktconstellaties constant veranderen. Waarom zou dat niet kunnen gebeuren met het onderwerp dat ons in deze studie bezighoudt? De derde reden voor onze analyse is dat wij een zeker optimisme ontlenen aan wat de financiële en economische crisis, die in 2008 tot uitbarsting kwam, teweeg kan brengen. Het was het jaar waarin het falen van het neoliberalisme gruwelijk zichtbaar werd. Als één ding duidelijk werd, dan is het dat markten – ook culturele markten – volledig opnieuw gereguleerd moeten worden, met een veel bredere reeks sociale, ecologische, culturele en socio- en macro-economische belangen in het achterhoofd.
Ons laatste motief is simpelweg: het moet worden gedaan. Het is onze academische plicht die ons drijft. Het is duidelijk dat het oude paradigma van het auteursrecht aan het eroderen is. Het is dan onze academische uitdaging om te zoeken naar een mechanisme dat het auteursrecht vervangt, en de daarmee verbonden overheersing van culturele markten. Welk systeem is dan beter toegerust om de belangen van grote aantallen kunstenaars en van ons publieke domein van creativiteit en kennis te dienen? Bij zo’n enorme taak ligt de uitnodiging aan veel collega’s in de hele wereld voor de hand om mee te denken over wat de aangewezen weg zou kunnen zijn om ons verder te helpen in de eenentwintigste eeuw. Er is nogal wat te doen, bijvoorbeeld het doorrekenen van de modellen die wij in het vierde hoofdstuk voorleggen. Hopelijk kan zulk onderzoek worden ondernomen met wat meer middelen dan waar wij de beschikking over hadden.
Per slot van rekening gaat het om het volstrekt anders structuren van de culturele marktsegmenten in onze samenlevingen, waar mondiaal miljarden dollars of euro’s in omgaan.
Wij hebben het voorrecht genoten dat enkele van onze (academische) vrienden en collega’s bereid waren om hun kritische opmerkingen, en soms scepsis, met ons te delen, en desondanks hebben zij ons aangemoedigd om door te gaan. Wij noemen Kiki Amsberg, Maarten Asscher, Steven Brakman, Jan Brinkhof, Jaap van Beusekom, Eelco Ferwerda, Paul de Grauwe, Pursey Heugens, Dragan Klaic, Arjo Klamer, Rick van der Ploeg, Helle Posdam, Kees Ryninks, Ruth Towse, David Vaver, Annelys De Vet, Frans Westra, Nachoem Wijnberg, de leden van de Onderzoeksgroep CopySouth, geleid door Alan Story, en de deelnemers van het AHRC Copyright Research Network aan de Birkbeck School of Law, London University, voorgezeten door Fiona Macmillan. Onze speciale dank gaat uit naar Rustom Bharucha, Nirav Christophe, Christophe Germann, Willem Grosheide, Jaap Klazema, Geert Lovink, Kees de Vey Mestdagh en Karel van Wolferen. Zij hebben het hele manuscript gelezen en ons speurwerk bijgestuurd. Joost Smiers is op vele universiteiten en conferenties over de gehele wereld uitgenodigd om over de onderwerpen van ons onderzoek te spreken. Dit heeft ons de unieke kans gegeven om aan de hand van de reacties onze analyse en voorstellen aan te scherpen.
Onze dank aan allen die ons geholpen hebben ons onderzoek op koers te houden, is groot. Immers, wat wij uitrichten is een beetje een beredeneerde sprong in het duister. De ontwikkeling van markten is niet te voorspellen, ook als de ingrepen die wij voorstellen ten uitvoer zouden worden gebracht. Met zoveel onzekerheid in het spel kan het niet verbazen dat sommigen van onze commentatoren onze analyses op zich niet deelden. Vandaar onze extra waardering dat zij ons toch hun oprechte steun en kritisch commentaar gaven.
Een speciaal woord van dank gaat uit naar Giep Hagoort, voor ongeveer een kwart eeuw collega van Joost Smiers in de Onderzoeksgroep Kunst & Economie aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht. Het was en is zijn gedrevenheid om ondernemers op te leiden die op het raakvlak van kunst en economie opereren. Het is daarom geen toeval dat het begrip culturele ondernemer zo’n belangrijke rol in ons boek speelt. Maar laat het duidelijk zijn, deze culturele ondernemer – of deze kunstenaar is, of producent, of opdrachtverlener – moet de kans hebben om in een markt te opereren waarin het speelveld voor iedereen gelijk is: een level playing field. Dit te bereiken is het doel van deze studie.
Ik wil nu naar: