Ineens is het er. Midden in de nacht. Een groepje, meestal mannen, komt luid schreeuwend langs.
Mogelijk blijven ze nog een tijdje stilstaan en doen iets wat op zingen lijkt, toevallig onder het raam van de kamer waar je slaapt.
Of er vaart een boot of bootje door de gracht waar je woont of wandelt: hetzelfde laken een pak, vaak aangevuld met loeihard versterkte muziek.
Midden in de nacht is natuurlijk wel heel lastig, want je kan er knap wakker van worden. Maar ook overdag en ’s avonds zijn zulke geluidsexplosies geen uitzondering in stedelijke gebieden, met name rond de uitgaanscentra, en ver daarbuiten. Bij mooi weer uiteraard meer dan in de herfst en winter. Hoewel …..
Laten we het zwerflawaai noemen
Ik ben geneigd dit fenomeen zwerflawaai te noemen. Bij een vliegveld, snelweg of industrie weet je min of meer zeker wanneer er fors geluid geproduceerd wordt, hoe sterk het is, hoe het klinkt, en wanneer het minder wordt. Dat is niet, of nauwelijks het geval bij het geluid waar dit essay over handelt. Dat komt en gaat. Het is nauwelijks te voorspellen wanneer de geluidproducerende medemens langs komt en het op een brullen zet. Het kan urenlang stil zijn, en dan ineens is het er: van voorbijgangers op straat; in grachtrijke omgevingen ook vanaf elkaar opvolgende boten. Het kan een tijd rustig zijn. Maar je weet nooit wanneer de geluidsexplosies weer toeslaan, en hoe ze klinken.
- Vocale en muzikale aanwezigheid in de publieke ruimte
- Geluid
- De Nederlandse Stichting Geluidshinder
- Unwanted Sound
- Verrekte lastig en verwarrend lawaai
- In diverse landen
- Agressie
- Verruwing en (niet) terugslaan
- Ziekmakend
- Ziekmakend in zee
- Van kwaad tot erger?
- Beteugelen
- Een complex dilemma – beheersbaarheid
- Een schone taak voor overheden
- Literatuur
Vocale en muzikale aanwezigheid in de publieke ruimte
Er is geen twijfel over mogelijk dat mensen die de publieke ruimte vullen met hun vocale en muzikale aanwezigheid dat doen omdat ze er plezier in hebben, of gedreven worden door ruzie die in het openbaar uitgeschreeuwd moet worden. De andere kant van de medaille is dat er ook ontvangers zijn van dit geluid. Dat botst. Niet per definitie. Er zijn mensen die daar heel goed tegen kunnen, of zich weten af te schermen: als je het niet wilt horen, hoor je het niet. Voor menigeen gaat die vlieger niet op. Ongevraagd geluid kan hen in hoge mate irriteren, zeker als het alsmaar door gaat, of zoals bij zwerflawaai komt en gaat, maar niet te stoppen is.
Hoe uit zwerflawaai zich? Overlast wordt veroorzaakt door passanten op straat, die zich gillend, brullend en schreeuwend voortbewegen en soms lange tijd ergens stil staan om de kelen nog eens extra uit te proberen. Overdag komt dit brullen op straat minder voor, maar naarmate de avond later wordt en de nacht intreedt is er vaak geen houden aan; dit kan zich voortzetten tot het krieken van de ochtend. Versterkte muziek komt hier niet of nauwelijks aan te pas, althans niet op straat.
In steden en stadjes met veel water treft men meer en meer boten aan die bevolkt worden door gillende, brullende en schreeuwende opvarenden. Niet zelden wordt dit ondersteund door keihard versterkte muziek. Dit komt voor op alle momenten van de dag en nacht – zelfs tot diep in de nacht -, en in bijna alle jaargetijden. Met mooi weer begrijpelijk veel meer, maar ook met guur weer is rust niet gegarandeerd. De overlast laat in de avond en ’s nachts kan erger zijn dan overdag. Met een zekere regelmaat van de nacht gestoord worden in de slaap kan een kwelling zijn. Dit betekent niet dat lawaaioverlast overdag goed te verteren is.
Er is ook een toename van dit soort geluid te constateren. Sommige mensen zijn geneigd gebieden waar zich dit voordoet te vergelijken met pretparken. Toch lijkt die aanduiding me onjuist. Laten we reëel zijn, in commerciële pretparken wordt het gedrag van bezoekers, en hun geluidsproductie, tot het uiterste aan banden gelegd. Bezoekers van pretparken lijken er geen enkele moeite mee hebben zich te gedragen naar de regels van het evenementenpark. Het is niet uitgesloten dat deze gehoorzame mensen dezelfde zijn die de openbare ruimte vervullen met hun lawaaioprispingen, en lak hebben aan anderen die daar misschien last van zouden kunnen hebben.
Om over zwerflawaai iets meer te begrijpen – en mogelijk te komen tot oplossingen voor de botsing van belangen van makers van geluid in de publieke ruimte en ontvangers thuis of op straat – wil ik het eerst hebben over enkele karakteristieken van geluid, wanneer dat lawaai genoemd zou kunnen worden, en waarom men er ziek van kan worden. We moeten niet vergeten dat de botsing van belangen tussen makers en ontvangers van geluid van alle tijden is, en er, zoals gezegd, veel mensen zijn die fors geluid als buitengewoon prettig ervaren. Dan komen we toe aan het fenomeen zwerflawaai. Voor wie is het buigen of barsten, of valt er over te dealen?
Waar dit essay over gaat is geen eenvoudig onderwerp. Laten we een vergelijking maken met roken. Wie daar last van had, en moest meeroken, had heel wat uit te leggen. In het gunstigste geval stopte de roker, even, of werd de rook niet in je gezicht geblazen. Dat veel mensen ongevraagd in de rook van anderen moesten zitten, en er ziek van werden, daar rustte een groot taboe op. Datzelfde doet zich nu nog steeds voor bij geluidsoverlast. Degene die ongevraagd geconfronteerd wordt met geluid – en daar op dat moment geen zin in heeft, of er geïrriteerd van raakt, en erger – kan uitleggen wat die wil. Het biedt weinig of geen soelaas. Toch blijkt uit onderzoek dat heel veel mensen last hebben van geluid waar ze niet om gevraagd hebben, in verschillende gradaties. Wat ik aanduid als zwerflawaai is een van de belangrijke bronnen van overlast, en van ziektes. Meest interessant is natuurlijk wanneer er een omslag in appreciatie ontstaat: wanneer heeft een individu, of een groep mensen, er genoeg van in de herrie van anderen te zitten, of omgekeerd, vinden sommigen stilte niet om te harden, en gaan die vullen met enigerlei geluid.
Geluid
In het Nederlands Nationaal Kompas Volksgezondheid (17 mei 2005) staat over geluid te lezen dat het ‘ontstaat doordat een geluidsbron telkens lucht aanstoot, waardoor verdichtingen en verdunningen in de lucht ontstaan die zich vanaf de geluidsbron uitbreiden. Als deze verdichtingen of verdunningen het oor van de mens bereiken, worden ze via de gehoorgang naar het trommelvlies geleid. Hierdoor ontstaan trillingen in het trommelvlies, die via het middenoor, binnenoor en de gehoorzenuw naar de hersenen geleid worden, waardoor het geluid kan worden waargenomen en geïnterpreteerd.’
Deze omschrijving gaat over de route van producent van geluid naar ontvanger, in technische zin. Tegen het einde blijft de beschrijving nog technisch: er wordt waargenomen, staat er. Nog sterker, voeg ik daaraan toe, het is onmogelijk om niet waar te nemen, tenzij je doof bent. Dat onderscheidt het gehoor van het zien. Zien valt uit te schakelen: men kan zijn ogen sluiten, of de blik afwenden. Het oor valt niet op een vergelijkbare manier te sluiten. Kortom, als er een geluidsbron is, en die bereikt je oor, dan heb je geen keus. Behalve dan oorwatjes, geluidswallen, dubbele ramen, of verhuizen.
Bij het laatste woord van de omschrijving van het Nationaal Kompas Volksgezondheid komt een subjectieve factor in het spel: er wordt geïnterpreteerd. Gelukkig hebben we voor dat proces van interpreteren vaak de automatische piloot aanstaan. Eveneens gelukkig kunnen we die uitschakelen als we onraad bespeuren, of bijzonder geroerd zijn door een stuk muziek of door een liefdesverklaring die te mooi is om waar te zijn. De realiteit gebiedt te zeggen dat we menigmaal niet kunnen wennen aan geluid waar we niet om gevraagd hebben of dat we bijzonder onaangenaam vinden, of de combinatie van beide. Er wordt dus altijd geïnterpreteerd. Dat kan heel verschillend uitpakken. Mensen zijn anders gebakken en reageren dus anders op geluid. Ook de omstandigheden waaronder geluid gehoord wordt bepalen mede hoe ieder individu dat positief of negatief waardeert.
De Nederlandse Stichting Geluidshinder
De Nederlandse Stichting Geluidshinder heeft die omstandigheden enigszins in categorieën proberen te vangen. De meest elementaire is het aantal decibellen. Vervolgens, waar hoor je het geluid? Thuis, op straat, aan het strand? Overdag, ’s avonds, ’s nachts? Duurt het even, een bepaalde periode, of komt er geen einde aan? Dan komt de subjectieve factor om de hoek kijken. Hoe gevoelig is iemand voor bepaalde soorten geluid, en voor andere niet? Een andere cruciale vraag is: kan de veroorzaker van geluid vermijden dat specifieke geluid te maken, of kan het niet anders? Om wat voor soort geluid gaat het? Verkeer, machines, vliegtuigen, geschreeuw, blaffende honden, kirrende duiven, buren, muziek, feestvierders, voorbijgangers op straat? En hoe voorspelbaar is de geluidsproductie? Is er iets over af te spreken, of weet je niet wanneer er een einde aan komt?
Enkele van deze factoren zijn redelijk objectief te bepalen, maar veel is inderdaad subjectief. Daar kan over gebakkeleid worden. Het aantal decibellen is één factor te midden van veel anderen die waarschijnlijk belangrijker zijn voor de appreciatie van of ergernis over geluid. In dit verband is kwantitatief meten maar een heel klein beetje weten. Bijvoorbeeld microfoons ophangen in uitgaansgebieden zet weinig zoden aan de dijk: het laat horen wat je eigenlijk al weet, want daarom hang je de microfoons daar en niet ergens anders.
Unwanted Sound
Van alle mogelijke definities over lawaai noemt C. Murray Schafer “unwanted sound” de meest bevredigende. ‘This makes noise a subjective term. One man’s music may be another man’s noise. But this holds out the possibility that in a given society there should be more agreement than disagreement as to which sounds constitute unwanted interruptions.’ Met kwantitatieve metingen, en daarop gebaseerde wetgeving kom je niet ver, volgens C. Murray Schafer. ‘Such legislation sets decibel limits to specified undesirable sounds. If, for instance, a regulation states that the permissible level for an automobile is 85 decibels, an automobile producing 86 decibels is noisy while one producing 84 decibels is not noisy – or so the law would have us believe. The quantitative measurement of sound is thus tending to give noise a meaning as “loud sound.” This is unfortunate because, as we know, not all irritating noises are necessarily loud, or at least not loud enough to show up effectively on a sound level meter.’ (1977: 183) Bij zwerflawaai of de televisie van de buren, zeker midden in de nacht, is dat overduidelijk het geval.
Ook culturele oordelen kunnen een rol spelen bij de waardering van geluid. Lange tijd werd jazz door de witte medemens voorzien van een berg negatieve connotaties. Een factor in de appreciatie van geluid die vaak over het hoofd gezien wordt is hoe het klinkt. Dat is met name van belang bij het waarnemen en interpreteren van de menselijke stem. Is die scherp, nasaal, of warm? Wordt er overmatig gebruik gemaakt van de kopstem, of is de stem eentonig? Neemt de producent van geluid veel ruimte, of wordt er met terughoudendheid gesproken? Een interessante theorie is dat Amerikanen en Russen zich bijna ongeremd laten horen – de Amerikanen met boventonen en de Russen met ondertonen – omdat ze in landen wonen waar de ruimte schier onbeperkt is.
Helaas verklaart dat niet waarom Spanjaarden ook niet op hun mondje gevallen zijn, en Nederlanders Amerikanen in geluidsomvang aan het evenaren zijn, in tegenstelling tot veel Vlamingen, terwijl Nederlanders en Vlamingen toch dezelfde taal spreken. Voor veel mensen gaat er niets boven het Italiaans: laat in de avond, zwermen Italianen op de Corso die druk met elkaar aan de praat zijn, je kan er heerlijk bij slapen. Realiteit of vooroordeel? Zo zien we maar hoe subjectief de appreciatie van geluid is. In het land waar je leeft moet je het doen met het soort klankkleuren dat voorhanden is. Dat is soms, en voor sommigen, helaas.
Je moet het er ook mee doen als stilte of zacht stemgebruik niet in de mode zijn, en veroorzakers van lawaai stilte als beangstigend of als vervelend ervaren. Dan leef je dus in een omgeving die voortdurend opgevuld wordt met geluid, meestal van een stevig volume. George Prodchnik beschrijft een onderzoek dat hij deed met studenten in de Verenigde Staten: negen van de tien konden stilte, en de ervaring ermee, alleen maar in verband brengen met een enkele situatie van overweldigend lijden dat hen sprakeloos maakte. Voor de rest bestond stilte gewoonweg niet voor hen. Hun leven, en de ruimte eromheen, wordt altijd gevuld met geluid, dat meestentijds dus ook de oren van anderen bereikt, die daar al of niet gediend zijn. George Prochnik: ‘Surely, as a society, we owe these young people a wider association with the idea of silence than the ones these painful memories convey.’ (2010: 285,6)
Het is opmerkelijk dat in Universiteitsbibliotheken nauwelijks werken voorhanden zijn die expliciet aandacht geven aan het fenomeen stilte, of rust, in het openbare verkeer tussen mensen. Veel boeken, waar het woord stilte in de titel voorkomt, gaan over het doorbreken van de stilte over enigerlei onrecht in de wereld. Dat is metaforisch gebruik van het woord stilte. Ook meditatie, concentratie en mystiek zijn onderwerp van studies over stilte. Maar dat zijn expliciete exercities waar stil zijn tot een doel moet leiden. Het tekort schieten van woorden leidt ook tot stilte. (Steiner 1967: 37-54; Sontag 1969: 3-34) George Prochnik herinnert ons eraan dat ‘The first book of Kings declares that God will manifest not in a great tempest of rumbling of the earth but after the cataclysm, in the “thin voice of silence.” In its essence, this idea is shared by many faiths. For many people, silence is the way God speaks to us, and when we ourselves are in silence, we are speaking the language of the soul.’ (2010: 8)
Met name de, vanzelfsprekende (?), en vloeiende overgang in het dagelijks leven van stilte naar geluid en terug is weinig onderwerp van beschouwing. De behendigheid om hiermee, naar gelang de omstandigheden en de vraag van de omgeving, soepel mee om te gaan lijkt zwak ontwikkeld te zijn. Dat gaat ons opbreken als we merken dat betrekkelijk veel mensen in onze samenlevingen last hebben van, wat zij ervaren als overmatig en opgedrongen geluid. Kennelijk ontbreekt ons een gezamenlijk gedragen filosofie over wat de waarde zou kunnen zijn van gas terugnemen in stemgebruik en overige geluidsproductie.
Verrekte lastig en verwarrend lawaai
Je hebt er niet om gevraagd. Dat is misschien de belangrijkste reden voor veel mensen om geïrriteerd te zijn over geluid waar ze onbesteld mee geconfronteerd worden. (Schafer 1977: 182,3) Dat kan hard geluid zijn, maar niet per definitie. Achtergrondmuziek in winkelcentra is meestal redelijk zacht, maar kan knap op de zenuwen werken voor wie daar gevoelig voor is. Op het moment dat ik dit schrijf komt er een motor langs die de knalpot niet bepaald toegedekt heeft. Dat is oorverdovend. Ik heb er niet om gevraagd en het is niet het soort geluid waarbij ik me op mijn gemak voel, maar de zon schijnt …… Wat is belangrijker? Het mooie weer, beslis ik intuïtief, en ga me dus niet ergeren. Voor sommige mensen, daarentegen, is een stille omgeving bijna onverdraaglijk. Met hard geluid, dan gaan ze pas leven. En, nóg harder werkt als een drug waar je van in trance van raakt, en er niet meer zonder kan. Het beroert alle vezels van het lijf.
Filosoof Ton Lemaire overdenkt dat stilte dreigend kan zijn, ‘kan even dreigend lijken als leegte, want het confronteert de mens met zichzelf en dus misschien met zijn eigen onzekerheid of wanhoop.’ (2002: 115) Dit speelt op het individuele niveau, maar er is, volgens hem, ook een maatschappelijk structureel niveau te bespeuren dat ons verre houdt van stilte. ‘Voor het kapitalisme is de stilte een residu, iets archaïsch, iets wat als braakliggend terrein ligt te wachten tot het benut wordt maar geen intrinsieke waarde kan hebben. Net als de meest waardevolle natuur is de stilte teruggedrongen naar de restruimten van het privé-leven en enkele natuurreservaten. Ze is een schaars goed geworden dat daardoor toch een onverwachte waarde krijgt als het kan worden aangeprezen aan vakantiegangers en toeristen die tijdelijk hun rumoerige steden ontvluchten.’ (2002: 117,8)
Ziedaar, in enkele zinnen zien we tal van belangenbotsingen zich ontpoppen. Voor hierop verder in te gaan, nog een opmerking die misschien geruststelt. Als geluid voorbij is, dan is het ook weg. Bij andere fenomenen waar mensen last van kunnen hebben is dat niet altijd het geval. Denk maar aan wat een chemische fabriek of een open riool aan onaangenaams kunnen verspreiden. De geur blijft hangen. Bij een vliegveld weet men wanneer het laatste vliegtuig over dendert, althans dat is wat men hoopt te weten. Die wetenschap kan een zekere rust geven: voor vandaag is het voorbij. Het geluid is er dan ook niet meer. Het kenmerkende van zwerflawaai is dat je nooit weet of, en wanneer het weer opduikt, hoe hard en hoe lang. Het prettige is dat het langdurig rustig kan zijn, zelfs stil. Maar dat kan elk moment omslaan in z’n tegendeel. Voor wie daar gevoelig voor is – en dat zijn velen – geeft dat een permanent onderhuids gevoel van spanning.
De botsing van belangen betreft wat zich afspeelt in de openbare ruimte. Wie mag zich die toe-eigenen, ook wat de productie van geluid betreft? Wie mag dat zelfs zo luid doen dat het geluid bij omwonenden het huis binnendringt, ook als de ramen gesloten zijn? C. Murray Schafer ziet dit als een prangende kwestie. ‘A property-owner is permitted by law to restrict entry to his private garden or bedroom. What rights does he have to resist the sonic intruder?’ (1977: 214) Het is van alle tijden dat daar spanning over bestaat. Tot laat in de negentiende eeuw, en zelfs tot ver in de twintigste eeuw, moet het in steden als Parijs en Londen op straat een vreselijk kabaal geweest zijn: van karren op de kasseien, van venters die hun waar luidruchtig aanprezen, van muzikanten, en steeds meer van fabrieken, treinen en grote mensenmenigten. Er kwam geen luidspreker aan te pas.
Langzamerhand leidde die overmaat aan geluid in de openbare ruimte tot verzet. Voor Londen analyseert John Picker de strijd daarover die niet alleen resulteerde in ‘new legal restrictions upon music-makers, but also revealed the middle class of later Victorian London in the process of making one of their elaborate, forceful efforts toward collective action and self-definition as a group whose livelihoods – as writers, philosophers, composers, doctors, and clergy – turned on a definition of labour that accounted for the thought and work requiring a silent interior, more often than not domestic, space to occur.’ (ASCA Conference Sonic Interventions, Amsterdam, 29-31 March 2005) Hun streven was de straten, zoals John Picker het uitdrukt, min of meer te domesticeren.
In diverse landen
Dat neemt in diverse landen onderscheiden proporties aan, menigmaal versierd met opvattingen over wat beschaafd gedrag is. In Nederland, bijvoorbeeld, komt er in de jaren twintig van de vorige eeuw een stevig verbod op het maken van muziek op straat. Draaiorgels waren toegestaan en bezitters van een van overheidswege verleende penning mochten op straat musiceren, maar die penning kreeg je vrijwel alleen maar als je invalide was. Ook was het niet gewenst dat mensen uit het raam leunden en van daaruit “luidruchtig” met elkaar communiceerden. In de huizen van een architectonische stroming, genaamd de Amsterdamse School, werden in de jaren twintig van de twintigste eeuw de vensterbanken wat hoger ontworpen zodat uit het raam leunen geen aantrekkelijke optie was. Het gezinsleven werd een soort van gesloten burcht.
Eind jaren zestig heb ik aan menige demonstratie in Amsterdam deelgenomen om de straat weer op te eisen als plek van sociaal leven. Wat ons betreft moest het verbod van muziek maken op straat ogenblikkelijk van tafel. Met name ontspon zich een kat-en-muis spel tussen de politie en een fluitist, genaamd Kochius, voor wie op straat spelen zijn lust en leven was. Regelmatig werd zijn dwarsfluit in beslag genomen, die hij overigens later ook weer terugkreeg. Hij was er berucht om dat hij niet ademhaalde aan het einde van een muzikale zin, maar als hij adem nodig had, op welk moment in zijn muzikale verhaal dan ook. Die acties hebben geleid tot een verandering in de APV, de Algemene Plaatselijke Verordening: muziek maken op straat werd toegestaan, maar je mocht dat niet langer dan een half uur voor een bepaalde winkel of een bepaald huis doen, en niet elektrisch versterkt. Er was, kennelijk, een botsing van belangen die tot een nette oplossing gebracht moest worden. De vrijheid om muziek te maken moest er niet toe leiden dat een onvrijwillige toehoorder, die ergens woont of werkt, er knettergek van wordt. Over het gebruik van de openbare ruimte werd klaarblijkelijk onderhandeld, in een poging om tot, voor de diverse belangen, bevredigende oplossingen te geraken.
De grote vraag is dus, valt er te onderhandelen? Een aantal jaren geleden constateerde een wethouder in Parijs dat een motor die ’s nachts met open knalpot door de stad scheurt twee honderd duizend mensen wakker kan schudden. (Le Monde, 7.10.03) En wat te denken van de motorclub die met mooi weer een tocht maakt door het rivierenlandschap of door de bergen en in de wijde omtrek overweldigend goed te horen is? Men vraagt zich dan af waar de onderhandelingstafel is om het plezier van het rijden en het ongemak van het onvrijwillig luisteren te bespreken en tot voor alle partijen leefbare oplossingen te komen, als die er al zouden zijn. Is het niet zo dat, soms, een onwillige partij gedwongen moet worden om te gaan onderhandelen? Bij het zwerflawaai zullen we merken dat er geen georganiseerde partij is van mensen, verenigingen of ondernemingen die anderen overlast bezorgen. Dus, is onderhandelen tussen veroorzaker en ontvanger van geluid dan een optie? Het lijkt van niet.
Wie Cairo een beetje kent weet dat het niet tot de stilste steden in de wereld behoort. Automobilisten toeteren dat het een lieve lust is, ezels balken zich een slag in de rondte, en straatverkopers willen niet onopgemerkt blijven. Maar er is nog een kakofonie van geluid dat de aandacht trekt. Dat zijn de imams die op gezette tijden de luidsprekers op de minaret wagenwijd openzetten om op te roepen tot gebed. Dit verschijnsel werd, in 2004, zelfs de minister van Religieuze Zaken te gortig: het lawaai noemde hij hemelschreiend, irritant, niet mooi en niet gelijktijdig over de hele stad. Daar zou iets aan gedaan moeten worden. Een zekere centralisering van het proces had de minister in gedachte. Dat heeft de minister geweten. Van vele kanten werd hij er van beschuldigd mee te werken aan een complot van de CIA. (International Herald Tribune, 12.10.04)
Tijdens een lezingentournee in Indonesië, waar de minaretten ook luidruchtig van zich laten horen, opperde ik dat er in de tijd van de profeet geen versterkte luidsprekers bestonden om op te roepen tot het gebed. Pas door de moderne technologie zijn die in zwang gekomen. Waarom, mijmerde ik, wordt er nu niet weer gekozen voor de allernieuwste technologie? De mobiele telefoon is het geëigende middel om de gelovige eraan te herinneren dat het moment van het gebed daar is, en anderen worden daar niet mee lastig gevallen, c.q. geconfronteerd. Ik had de indruk dat de vertaalster deze suggestie onvertaald liet, hoewel ik ook de indruk had dat ik in een redelijk liberale omgeving mijn verhaal hield. Het moment om het gebruik van de publieke ruimte, ook wat betreft de oproepen tot gebed, ter discussie te stellen was kennelijk nog niet daar. De vertaalster verkoos, waarschijnlijk wijselijk, de botsing van belangen over het gebruik van geluid in de openbare ruimte, en de discussie daarover, uit de weg te gaan.
Een vriend en collega van mij, Rustom Bharucha, is theaterwetenschapper en schrijver, opgegroeid en nog steeds levend in hartje Calcutta. In zijn beschrijving is dat echt een stad van lawaai, een kakofonie van geluid stort zich daarover je uit. Zijn reflectie over lawaai en stilte maakt duidelijk hoe situatie-gebonden de ervaring van het een en het ander is. Lawaai, of omgedraaid stilte, is niet per definitie een bron van ergernis. De vraag is dus wanneer slaat de aanvankelijk makkelijke aanvaarding om in weerzin en spanning over wat zich in de omgeving voordat aan geluidsproductie die men zelf niet of nauwelijks kan beïnvloeden. Hij begint bij de straat waar hij woont in Calcutta, wat zo een beetje de hoofdstraat is. ‘What does one hear? Or rather, what is one assaulted with? Trams, buses, lorries, rickshaws, the cries of street vendors, processions, but also the prayers and sermons from the Tipu Sultan Masjid at the corner of the street, and, less stridently, the church bells of the Sacred Heart Church alongside my home, counterpointed with Hindi film music blaring from at least 2-3 transistors on the street. The noise increasingly became related to politics – keep in mind that every single procession in Calcutta has to pass by my street. It’s a major thoroughfare on the way to the Shahid Minar where most political rallies are held.’
Toen hij jong was bestond er tussen de kakofonie buiten en zijn behoefte om zich binnenshuis te concentreren geen tegenstelling, en hij had er geen probleem mee. Nu hij wat ouder is wordt dat moeilijker. Het is niet ondenkbaar dat dit mede komt door zijn ervaringen met stilte gedurende zijn vele reizen in alle uithoeken van de wereld. ‘When I contrast this culture of noise with what I perceive as the sepulchral silence of Amsterdam – how often have I returned to your 17th century home late at night to hear my footsteps resounding and echoing on the cobbled streets, rather like an echo from a horror film – I can’t help feeling that there are different cultural conditionings of noise in relation to silence. In some ways, I can sense what one means by noise when it has been narrowed down to the drunken cries of merrymakers. When I used to live, for research, in a village called Heggodu in the desert of Karnataka in India, I remember the sound of the crickets at night, the eerie silence. But then, every hour or so, there would be a bus speeding down the country road blaring its horn, and that was noise with a vengeance. In fact this noise is more violent than the daily cacophony of my street in Calcutta, which can be maddening, but also unfailingly reminiscent of the life on the streets.’
Kortom, lawaai en zeker het zwerflawaai is een vat vol tegenstellingen. Dat was, en is het niet voor soldaten aan fronten, bijvoorbeeld in de Eerste Wereldoorlog, waarover Geert Mak, geschiedschrijver van de twintigste eeuw, verhaalt: ‘Grote problemen ontstonden op het psychische vlak, en ieder oorlogsdagboek maakt er melding van. Volgens Ernst Jünger was het lawaai van een onophoudelijk nachtelijk artilleriebombardement zo ontregelend dat mannen hun eigen naam vergaten en niet eens meer tot drie konden tellen.’ (Mak 2004: 129) Dit brengt de film Hunger (2008) van Steve R. McQueen in herinnering over de hongerstaking in 1981 van gevangen IRA-leden in Noord Ierland. Om hun moraal te breken en hen op te hitsen slaat de politie in de gevangenis langdurig en loeihard op hun schilden: noise as torture. Deze voorbeelden leiden ons tot de relatie tussen lawaai en agressie.
Agressie
Een rode draad door het prachtige essay van Thomas Rosenboom Denkend aan Holland (2005) is die relatie tussen lawaai en agressie. Hij beschrijft boten, afgeladen met feestvierders, die in een wolk van dreunende house muziek zijn grachtenhuis passeren. ‘En ja, dan zwaait er zo’n lachende en zingende vrijbuiter op een gegeven moment naar mij. Ik zwaai natuurlijk niet terug . . . ik lach niet eens terug, ik kijk alleen maar terug, strak, onbewogen, zonder een spier te vertrekken. Na een kort moment, je ziet het bijna niet, maar onmiskenbaar toch, verandert er iets in de held: de mond blijft open, de armen geheven, alleen lacht hij nu niet meer maar scheldt hij, wuift hij niet meer maar zwaait hij dreigend met de vuist – toch wel een heel verschil, wat is er in de gauwigheid gebeurd?’
Thomas Rosenboom denkt na over wat hij ziet gebeuren. ‘Naar mijn begrip meende de vrijbuiter recht te hebben op mijn bewondering, althans meedoen, zoals op alles in zijn peutertijd, en toen ik hem dat recht onthield begon er razendsnel iets in hem te schiften. Wat? Vreugde? Je zou wel zeggen dat hij daar vol van zat, maar echte vreugde vervliegt toch niet zomaar? Ik zou dan ook denken dat deze man niet vol vreugde zat, maar barstensvol opwinding, die onder de inwerking van het gedreun, de drukte en de drank weliswaar de uiting kreeg van een beroesde vreugde, maar er hoeft dan maar iets te gebeuren, iemand hoeft maar even zijn zin niet te krijgen, of diezelfde opwinding verschiet in een flits tot woede, razernij en geweld . . .’ (p. 21)
Even verderop in zijn Denkend aan Holland laat hij tot zich doordringen hoeveel lawaai kinderen vandaag de dag produceren. Op een gemiddeld Nederlands schoolplein, citeert hij onderzoek, overschrijdt het geluidsvolume het maximaal toegelaten decibellage met tien procent. Interessant is dat de toenmalige minister van milieu, Jacqueline Cramer, het goed voor de ontwikkeling van kinderen vond om op schoolpleinen te gillen. Thomas Rosenboom is zo vrij met haar daarover van mening te verschillen. ‘Een vol schoolplein, dat constante geschreeuw en getrek aan elkaar – in dat overactieve, ongeremde gedrag is agressie nooit ver weg, het schreeuwen is zelf een vorm van agressie, althans de eerste stap ernaartoe. Wie agressie wil beteugelen, kan beginnen met schreeuwen beteugelen.’
Hij vervolgt: ‘Op dat schoolplein bij mij zie ik kinderen eigenlijk nooit lachen, ja, wel als er iets kapotgaat natuurlijk, of als iemand zich bezeert, maar nooit om iets grappigs. Maar wat voor grappigs kan zich in die constante razernij van rennen, slaan en schoppen ook nog voordoen, wie kan al schreeuwend iets grappigs zeggen? Kon een kind dat fysiek niet sterk is zich in een kalme omgeving nog gewaardeerd maken met zijn grappen, of door verhalen te vertellen, een vliegtuigje vouwen, tekeningen te maken of spelletjes te verzinnen, in het geweld van het tegenwoordige schoolplein is dat niet meer mogelijk, daar heerst de monocultuur van de sterkste . . .’ (pp. 34 – 36)
Het normaal vinden om de publieke ruimte met stevig geluid te vullen komt niet uit de lucht vallen. We leven vandaag de dag in omgevingen waar het omringende geluidsniveau – van televisie, van stemgebruik in het algemeen, van disco’s en van cafés – vaak aan de hoge kant is. Bovendien acht het individu zich minder gebonden aan collectieve belangen, of aan het in het oog houden van het welzijn van anderen. Het neoliberalisme heeft de medemens geleerd om te consumeren en de eigen bevrediging goed in de gaten te houden.
Daarin past ook een permanente staat van opwinding, zoals Thomas Rosenboom, waarneemt, en een niet aflatende feestcultuur. Het zich luidruchtig uiten in de openbare ruimte is een vanzelfsprekend aspect daarvan. Om het soort economie dat wij nu hebben in stand te houden is dit allemaal te begrijpen. Daarin is weinig plek om een stap terug te doen ter wille van andere belangen, of een ander soort economische ordening en daaraan gekoppelde andere gedragswijzen. Het lijkt erop dat op dit eigenste moment het zich luidruchtig uiten, ook in de openbare ruimte, voor veel mensen meer vanzelfsprekend is dan het tegenovergestelde, namelijk een zekere rust bewaren voor het genoegen, en de gezondheid, van anderen.
Verruwing en (niet) terugslaan
Bas van Stokkom ziet, mede door toedoen van het neoliberale denken, een zekere verruwing optreden, een verharding die ‘duidt op een afbrokkelende identificatie met anderen en op grotere sociale afstand. Daardoor kan men zich heerszuchtig, hardvochtig en gevoelloos op gaan stellen.’ (2010: 9) Dit gaat gepaard met agressieve omgangsvormen in de vrijetijdsarena’s, dus onder meer in de publieke ruimte. (o.c.: 17) Volgens hem gaat het niet om een gebrek aan innerlijke controle of een tekort aan vaardigheden, maar om (vaak welbewuste) keuzes, die aansluiten op het verlangen om een stoere reputatie hoog te houden. Jongens en jonge mannen hebben een podium nodig om wangedrag (vandalisme, geluidsoverlast of het provoceren van voorbijgangers) publiekelijk te etaleren. (o.c.: 67) Bas van Stokkom is niet optimistisch over hoe dit aan te pakken. ‘Zolang de vermaaksindustrie de alledaagse mores blijft bepalen, inclusief macho- en treitergedrag, heeft het streven naar respectvolle omgang weinig kans van slagen.’ (o.c.: 150,1) Dit belooft wat wanneer we aan het einde van dit essay gaan bekijken of het zwerflawaai te beteugelen valt!
Het komt opmerkelijk weinig voor dat mensen die last hebben van ongevraagd geluid terugslaan. Enkele voorbeelden: In november 2008 gooit een passagier (45 jaar) een jongen van vijftien uit een Haagse tram omdat die harde muziek had aan staan. (Nu.nl, 14.11.2008) In juli 2007 schiet een brandweer in Cleveland (Ohio) zijn geweren leeg op enkele jongens die met vuurwerk knetterhard lawaai maakten, nadat die brandweerman ze al enkele malen gevraagd had kalm aan te doen. (Le Monde, 8/9.7.07) Op maandag 26 juli 2004 gaat een 70 jaar oude man in het wonderschone zuid Franse stadje Pernes-les-Fontaines zijn huis uit en schiet een 19 jarige jongen dood die met zijn vriendjes tegen het huis van de oude man aan het voetballen was. Het lawaai dat ze veroorzaakten was de reden voor de moord. Kennelijk werd de man gek van dat lawaai. (La Provence, 28 juillet 2004) In August 2008 a man by the name of Raymundo Serrato was shot to death in Pacoima, near Los Angeles, for playing his car stereo too loudly. (Prodchnik 2010: 204) Zo zullen er nog wel meer voorbeelden zijn waar mensen die gek worden van ongevraagd geluid in de tegenaanval gaan. Hoe men het wendt of keert, het is weinig.
Hoe komt dat? Nu ga ik gissen. Weten mensen die zich overweldigd voelen door geluid dat ze, ook fysiek, de zwakste partij zijn? Wat kan je ter rechtvaardiging aanvoeren voor je tegenaanval in een wereld waar op de last, die ongevraagd geluid veroorzaakt, een groot taboe rust? Ik durf er mijn hand niet voor in het vuur te steken dat deze of gene niet soms de neiging heeft om een toevallig los liggende steen te werpen naar brallende rondwandelende feestvierders. Waarschijnlijk breekt dan het gezonde verstand door dat zulks nog meer ellende zou veroorzaken.
Ziekmakend
In augustus 2010 bericht het Franse dagblad Le Monde over een onderzoek van het Centre de recherche pour l’étude et l’observation des conditions de vie, Credoc. De bevindingen zijn schokkend. In 2007 had ongeveer de helft van de Franse bevolking last van ongevraagd geluid rond hun woning. In 2010 is dat getal opgelopen naar twee op de drie Fransen. Volgens het, eveneens Franse onderzoekscentrum TNS-Sofres veroorzaakt geluidsoverlast bij 28% van de bevolking dat men zich door ongevraagd geluid ongelooflijk geïrriteerd voelt, 26% kan zich daardoor niet concentreren op waar men mee bezig is, en bij 25% brengt het een vreselijke vermoeidheid teweeg. Een bemiddelaarster van het Franse Ministerie van Justitie, Cathérine Chini-Germain, bericht dat veel mensen met wie ze spreekt over geluidsoverlast buiten zinnen raken als ze het erover hebben. ‘Het is als met een druppel water. Je wacht op het volgende geluid, je kan alleen maar daaraan denken.’ (Le Monde, 29/ 30.8.2010)
De mogelijke gezondheidsgevolgen van ongevraagd geluid, uitmondend in lawaai, laten zich in verschillende categorieën benoemen. Puur fysiek: verhoogde bloeddruk, hartritmestoringen, slecht functionerende hart- en bloedvaten, misselijkheid, duizeligheid en hoofdpijn. Het Nationaal Kompas Volksgezondheid (17 mei 2005) maakt de inschatting dat in Nederland rond de 270.000 personen mede door omgevingsgeluid last hebben van een verhoogde bloeddruk. Ongevraagd geluid veroorzaakt ook slaapstoringen wat uiteraard weer andere gevolgen heeft zoals chronische vermoeidheid. Psychisch leidt het tot gespannenheid – wat tegenwoordig stress heet -, tot depressies, prikkelbaarheid, ruzie zoeken, labiliteit, stroringen in emotionele ontwikkeling, verminderde schoolprestaties, minder eetlust, concentratieproblemen, zelfdoding, en ook seksueel wil het ook niet meer zo makkelijk gaan. Voortdurend ongevraagd geluid leidt ook tot gevoelens van angst, en niet aflatend op je hoede zijn, alsof er op elk moment een gevaar de kop op kan steken waartegen men zich moet verdedigen, als tegen een mogelijke agressor. Dan is nog niet besproken dat te hard geluid permanente gehoorschade kan opleveren.
Uiteraard moet begrepen worden dat al deze fenomenen niet alleen veroorzaakt worden door geluidsoverlast, en niet iedereen wordt door al deze plagen gelijktijdig bezocht; sommige daarvan treden pas op de iets langere termijn op. Dat alles bij elkaar maakt het methodologisch lastig om eenduidige relaties te leggen tussen lawaai enerzijds en fysiek en psychisch ongemak anderzijds. Dit neemt niet weg dat meer en meer duidelijk wordt dat ongevraagd geluid de gezondheid van veel mensen, in enigerlei vorm aantast. (Zie hiervoor o.m. Devilee 2010) Niet voor niets is het woord noise, waarschijnlijk, ontleend aan het Latijnse nausea, wat misselijkheid en zeeziekte betekent, and it implies the sense of dizzy disorientation.’ (Prochnik 2010: 88). Dr. William H. Stewart, de voormalige Surgeon General van de Verenigde Staten is stellig in zijn oordeel: ‘Calling noise a nuisance is like calling smog an inconvenience. Noise must be considered a hazard to the health of people everywhere.’ (http://www.quiet.org/index.htm)
Ziekmakend in zee
Waar we nauwelijks over – willen – nadenken is het vreselijke kabaal waar steeds meer vissen diep in de zeeën aan blootgesteld zijn. BBC News van 22 September 2004 meldt daarover: The world’s oceans are now so saturated with noise that whales and other marine mammals are dying, biologists say. The UK’s Whale and Dolphin Conservation Society is launching a campaign, Oceans of Noise, to tackle what it says is the increasing problem of noise pollution. It says key sources of undersea noise are the search for oil and gas, and the use of low-frequency military sonars. Noise is causing hearing loss in cetaceans (whales, dolphins and porpoises), injuring them and causing them to strand themselves, and is sometimes killing them. It also believes excessive noise is seriously interfering with cetaceans’ ability to communicate with each other. Shipping is another cause of concern. Large vessels are typically loud vessels and the increase in traffic has actually fundamentally changed the noise profile of the world’s oceans.
Eind augustus 2011 heeft Unesco, samen met diverse oceanografische organisaties, een onderzoek gestart om het lawaai en de geluidsbewegingen in de oceanen preciezer in kaart te brengen, de consequenties te overzien, en voorstellen te doen om het menselijk geïntroduceerde wild-west karakter van de oceanen in meer verantwoorde banen te leiden. (Le Monde, 3 september 2011)
Van kwaad tot erger?
Gaat het van kwaad tot erger? Niet alleen maar. Het Nationaal Kompas Volksgezondheid (17 mei 2005) meldt dat het niet zo is dat in de afgelopen jaren overal meer lawaai te horen is. Door het gebruik van nieuwe technologieën zijn vliegtuigen, treinen en vrachtwagens nu stiller dan twintig jaar geleden. Dat geldt ook in absolute zin voor windmolens. Die hebben overigens wel het nadeel dat ze hun werk doen in omgevingen die voor de rest behoorlijk stil zijn. Dan komt de beleving van geluidsoverlast al snel om de hoek kijken. Hoewel, een windmolen draait harder als er meer wind is waardoor het geluid van de windmolen wegvalt tegen het geluid van de wind. Ook moet opgemerkt worden dat er in Europees verband wet- en regelgeving gemaakt wordt die als doel heeft de omgeving stiller te maken. Ik heb niet de indruk dat het fenomeen zwerflaai daar al op de agenda prijkt.
Op Europees niveau is er een andere beweging gaande die juist moet voorkomen dat de omgeving minder geteisterd wordt door lawaai. Hoezo? De Europese Commissaris van Industrie, Günter Verheugen, wil dat elektrische auto’s lawaai gaan maken. Eerbiedig moeten we ons hoofd buigen voor zijn argument: omdat die voertuigen zich geluidloos voortbewegen worden ze niet opgemerkt en gebeuren er ongelukken. Dat willen we natuurlijk niet. Dus lijkt het de meest logische oplossing om deze nieuwe automobielen van een vorm van geluid te voorzien. Dit plan is het resultaat van een lobby in de V.S. van organisaties van blinden, die begrijpelijkerwijze gediend zijn met herkenningsgeluiden. Ik heb me laten verzekeren dat er technisch vele andere mogelijkheden zijn om hen veilig door het verkeer te loodsen.
Echter, lawaai toevoegen aan stille auto’s is het paard achter de wagen spannen, zeker niet met in het achterhoofd becijferingen van de European Environment Agency dat in Europa rond de 67 miljoen mensen bloot gesteld zijn aan verkeerslawaai dat verre de veiligheidsnormen ten aanzien van gehoor, hart en bloedvaten overschrijdt. (Prochnik 2010: 155) Nu we de kans hebben om één vorm van geluidsoverlast uit de circulatie te halen, is het dan verstandig om de elektrische auto lawaaierig te maken? Uiteraard niet. Moeten we vanwege het “hogere” goed van de verkeersveiligheid en het voorkomen van ongewenste slachtoffers dan toch niet een lawaaierige auto accepteren? Daar zijn drie antwoorden op te geven. Het eerste is een wat kille berekening. Over hoeveel slachtoffers – doden en gewonden – spreken we als de geluidloze auto iemand onderste boven rijdt? Enkele tientallen, zeg honderd in heel Europa. Dat is aanmerkelijk minder dan de miljoenen mensen die dagelijks ge- en overspannen raken van het lawaai van auto’s. Het tweede antwoord is training: gewen mensen eraan dat er een voertuig aan kan komen, ook als het geen geluid maakt. En als derde, fietsers maken geen geluid, toch botsen we als voetgangers daar niet regelmatig tegenop.
Beteugelen
Het is bijna te mooi om waar te zijn, maar in de Verenigde Staten valt de verschuiving – ten aanzien van het al of niet tolereren van lawaai – aan de hand van een paar jaartellen vlekkeloos in kaart te brengen. In 1972 wordt onder het presidentschap van Nixon de Noise Control Act aangenomen die leidt tot de oprichting van de Office of Noise Abatement and Control, Onac. Niet dat Nixon veel moest hebben van deze relatief progressieve wetgeving, maar het diende voor hem als bliksemafleider om te voorkomen dat zijn Democratische rivalen publiekelijk steun konden vinden voor redelijk vergaande milieuwetgeving.
Wat gebeurt er een kleine tien jaar later? Under Reagan, in 1981, all funding for Onac was eliminated. This was the result of pressure form industries affected by noise regulations. In almost thirty years that the Office of Noise Abatement and Control, Onac, was abolished in 1981 under Reagan, a culture of noise has taken root in American society. In this new culture, it’s cool to be heard – and the louder the better. Whole new industries are thriving from noisy products aimed at disturbing the public peace. (Noise Free America: http://www.noisefree.org/newsroom/nfa/onac_position_paper.pdf; Prodchnik 2010: 203)
Langzaamaan is het tij op sommige plekken in de VS begonnen te keren. In New York, bijvoorbeeld, werden in 2005 335.000 klachten over lawaai geregistreerd. Dit heeft geleid tot een Noise Code die op 1 juli 2007 in werking is getreden. Bij de introductie hiervan verklaarde de burgemeester van New York, Michael R. Bloomberg: ‘Noise complaints continue to be the number one quality of life issue for New York City residents.’ De Noise Code opent met deze woorden: ‘It is hereby declared that the making, creation or maintenance of excessive and unreasonable noises within the city affects and is a menace to public health, comfort, convenience, safety, welfare and the prosperity of the people of the city.’ (http://www.noiseoff.org/newyork.php)
Enkele jaren geleden zette Barcelona mimespelers in om in uitgaansgebieden mensen er op attent te maken dat ze te luid communiceren. Die mimers met hun witte gezichten gingen rond met hun vinger voor de mond en deelden pamfletten uit. Zelfs voor menig Spanjaard kan geluid te veel worden. Het is interessant dat in 2004 het Spaanse Constitutionele Hof stilte erkend heeft als een grondrecht, aldus NRC Handelsblad van 4 april 2004: Geluidsoverlast wordt een schending van de fundamentele rechten van de Spanjaarden genoemd. Dat is een uitspraak die op een culturele omslag wijst in veruit het rumoerigste land van Europa. ‘Een wet tegen “atmosferische vervuiling”, waarvan iedereen tot dusver had aangenomen dat hij bedoeld was tegen uitlaatgassen, werd tevens van toepassing verklaard op herrie. Volgens het Hof is geluid immers eveneens een “vervuilende factor” die “risico’s, schade of overlast voor personen” meebrengt.’ In 2007 heeft een rechter de overmaat aan geluid tijdens het Carnaval van Tenerife verboden. Dit op verzoek van omwonenden. (El Pais, 9.2.07 en de dagen daarna)
Sinds 2002 kent de Europese Unie een Noise Directive. De uitvoering daarvan is in handen van de European Environment Agency. In deze Richtlijn is de verplichting opgenomen dat grote steden een zogenoemde noise map samenstellen. In de vraagstelling is zwerflawaai de grote afwezige. Van de 27 lidstaten van de Europese Unie hadden in 2008 11 nog geen gehoor gegeven aan de verplichting om zulke noise maps samen te stellen. Die behelzen overigens niet meer dan het in kaart brengen van enkele categorieën lawaai, zonder dat er een verplichting uit voortvloeit daar iets aan te doen. In de woorden van Colin Nugent, die bij de European Environment Agency lawaai in z’n portefeuille heeft: ‘Well, noise reduction is not “mandated”. Member states are required to produce noise maps and action plans, but they’re not required to take any actions.’ (Prodchnik 2010: 228)
Her en der zijn er actiegroepen actief om lawaai op de politieke agenda’s te krijgen, om enkele te noemen Noise Free America en ook in de VS Noiseoff, rond Parijs Bruitparif, in Parijs Vivre le Marais!, in het Verenigd Koninkrijk Pipedown, the Campaign for Freedom from Piped Music, en de Schweizerische Liga gegen den Lärm. Het blijkt ploeteren te zijn om een wijd gedragen besef te laten ontstaan dat lawaai meer dan een ongemak is. Een enkele keer wordt er iets bereikt. In Rotterdam, bijvoorbeeld, verbiedt de APV, de Algemene Plaatselijke Verordening, “zich met een voertuig zodanig te gedragen dat daardoor voor een omwonende of voor de omgeving (geluids)hinder ontstaat”. Onder dit verbod vallen niet alleen lawaaiige scooters, maar ook te hard afgestelde radio’s in rijdende auto’s met open ramen of stilstaan met luidruchtig draaiende motor. (NRC Handelsblad, 23 januari 2004) Ook dit is zwerflawaai, maar nu niet uit menselijke kelen. Dat betekent tegelijkertijd dat dit verbod moeilijk te handhaven is, want waar en wanneer doet dit lawaai zich voor, en is er dan politie in de buurt om te verbaliseren?
Een complex dilemma – beheersbaarheid
Al deze maatregelen en acties hebben absoluut betekenis. Toch zien steden waar zwerflawaai de boventoon voert zich gesteld voor een complex dilemma. Zelfs als ze het zouden willen, de huidige economische ordening valt niet bij toverslag te veranderen: zich luidruchtig uiten en de bloemetjes buiten zetten is daar een integraal onderdeel van. Bovendien is de economie, werkgelegenheid en welvaart van een stad te zeer afhankelijk geworden van het, uitbundig, consumeren. Om daar plotsklaps een einde aan te maken, lijkt onbegonnen werk. Ga er dus maar eens aan staan om de mensen die in de stad wonen en leven een enigszins rustige en niet te rumoerige omgeving te garanderen, terwijl de druk op de openbare ruimte om daar lawaai te maken schier eindeloos is.
Karin Bijsterveld (2008: 247 – 256) schetst nog een ander probleem dat niet gering is. In veel beleid wordt hinder van geluid ofwel gezien als een individueel probleem dat men zelf dient op te lossen of als een collectief probleem dat aangepakt wordt met meten en het stellen van limieten aan geluidsniveaus. Het gevolg van deze benadering is dat aan het gevoel van beheersbaarheid in z’n geheel geen recht gedaan wordt. Directe conflicten over geluid met buren, medepassagiers in de trein of anderen die een volstrekt ander idee hebben over de invulling van het auditieve landschap dient men zonder tussenkomst van derden en zonder enige richtlijn op te lossen. Dit draagt niet bij aan het gevoel van beheersbaarheid, omdat het maar de vraag is wat het resultaat van de voorzichtige onderhandelingen met de buren/ de ander zal zijn. Ook het collectiviseren van het probleem door het stellen van geluidslimieten biedt geen oplossing voor het gebrek aan beheersbaarheid, omdat de gehanteerde technieken niet veel zeggen over de voorspelbaarheid en de bekendheid met geluiden. (samengevat in Devilee 2010: 48)
In het betoog van Karin Bijsterveld staat één woord centraal: beheersbaarheid. Van wie is de publieke ruimte? Wie beheerst die? De indruk is dat overheden, die voor hun burgers zouden moeten optreden, het slagveld verlaten hebben en het overgegeven hebben aan degenen die er met veel gedruis bezit van nemen. Soms komt dat door onoplettendheid: geen acht geslagen op wat zich in de publieke arena voltrekt. Het voorbeeld van de Verenigde Staten – van Nixon naar Reagan – maakt duidelijk dat er soms ook sprake is van een bewuste politiek om lawaai juist niet aan banden te leggen. De burgers moeten het zelf maar oplossen, maar die kunnen het niet, zo blijkt. Wat daarbij komt is dat het vraagstuk van lawaai, en in het bijzonder van het zwerflawaai, vele malen gecompliceerder is dan het beteugelen van het roken in de nabijheid van anderen die daar niet van gediend zijn. Bij roken zijn er maar enkele factoren in het spel. Aan de productiekant van lawaai is het aantal soorten klanken schier eindeloos. Aan de kant van de ontvangers van lawaai verschilt de acceptatie en tolerantie voor die totaal verschillende soorten geluid aanzienlijk. (Schafer 1977)
Een schone taak voor overheden
Ondanks al deze obstakels ligt er een schone taak voor overheden om de publieke ruimte weer publiek te laten zijn, en niet van enkelen die er hinder veroorzaken voor vele anderen. Om ons te beperken tot het zwerflawaai, het centrale thema van dit essay, ligt één centrale gedachtegang voor de hand. Wat voor maatregelen ook genomen en gehandhaafd worden, een wezenlijk element zal moeten zijn publiekelijk, op grote schaal, duidelijk te maken waarom de openbare ruimte geen feestplek is waar men z’n gang kan gaan. Het is goed uit te leggen dat de gezondheid en veiligheid van heel veel medeburgers in het geding is.
Laat klip en klaar duidelijk zijn dat er een andere wind waait. Dat uitleggen moet gedurende enkele jaren een constante zijn in het beleid. Anders haalt het niets uit. Bewoners gaan dan voelen dat de overheid voor hen een leefbaarder en veiliger klimaat maakt. Voor ambtenaren, op diverse niveaus, wordt het vanzelfsprekend om het gebruik van de publieke ruimte – door wie, hoe, wanneer, tot ongenoegen van wie? – in de beschouwingen te betrekken. Dat kan dan leiden tot het omdraaien van de sfeer in een stad: wie lawaai schopt moet het gevoel hebben dat hij of zij iets uit te leggen heeft, en moet gaan beseffen dat de openbare ruimte geen vrijplaats meer is. Het omslagpunt moet bereikt worden dat lawaaimakers in de minderheid komen en bewoners niet bevreesd hoeven te zijn te laten merken dat gegil en gebrul niet op prijs gesteld wordt.
Vervolgens moeten overheden dan wel het goede voorbeeld geven. Om een zekere mate van rust in de stad terug te brengen zal het aantal vergunningen voor evenementen, festivals en andere feestelijkheden in de openbare ruimte drastisch verminderd moeten worden. Dat zal er toe bijdragen de balans tussen rust en vermaak weer recht te trekken. Een overdaad aan massale gebeurtenissen in de openbare ruimte schept het beeld dat de stad inderdaad een pretpark is, maar zonder de regels die gelden in commerciële pretparken. Door sommigen zal daar wel over gemopperd worden, maar het valt aan te nemen dat velen het zullen waarderen dat de stad, en het gebruik ervan, weer in balans komt.
Pas als hier stevig aan gewerkt wordt ontstaat het draagvlak voor maatregelen. Dan moet wel bedacht worden dat het terugveroveren van de publieke ruimte niet op een koopje gaat. Noem het achterstallig onderhoud. Het heeft geen zin om op ongeregelde momenten een plukje politieagenten op pad te sturen om in het wilde weg te bekeuren. Ze zullen geconfronteerd worden met enorm veel agressie die ze, begrijpelijk, liever uit de weg gaan. Dus moet er van tevoren diep nagedacht worden welke strategieën kans van slagen hebben hoe zwerflawaai te beteugelen. Vermoedelijk zijn er weinig steden in de wereld waar politiek en politie zich systematisch gewaagd hebben aan zulke denkoefeningen. Als dat wel opgepakt wordt, wat zou dan op de agenda moeten prijken?
Allereerst, het nadeel van zwerflawaai is dat het zwerft, maar ongetwijfeld volgt het wel bepaalde trekroutes door bepaalde delen van de stad. Met niet al te ingewikkeld beschrijvend sociologisch onderzoek valt redelijk wel in kaart te brengen wat die trekroutes zijn: welke straten en pleinen volgen lawaaimakers over het algemeen, waar blijven ze vaak staan om eens stevig bij te praten, c.q. brullen, rond welke tijdstippen concentreert het zich, hoe klinkt het, wat voor gedragingen gaan daarmee gepaard, waar komen de lawaaimakers vandaan en waar gaan ze naar toe, worden er gaande de trektocht door de stad vernielingen aangericht, waar in het algemeen, en maken bepaalde weersomstandigheden en jaargetijden al of niet een groot verschil in lawaaiproductie? Als er grachten zijn liggen dezelfde vragen voor het oprapen.
Het aardige van zulk soort onderzoek is dat het niet extreem veel kost, niet te gecompliceerd is om uit te voeren, maar een schat aan informatie oplevert. Gedeeltelijk om in te schatten waar het nuttig is om gericht politie in te zetten. Maar waarschijnlijk nog veel meer om, bijvoorbeeld, in te zien welke cafés, disco’s, andere ondernemers en maatschappelijke organisaties aangesproken kunnen worden op het gedrag van hun bezoekers of gebruikers. Ook het op bepaalde wijzen inrichten van de openbare ruimte kan bijdragen aan het temperen van de verleiding om het lekker op een brullen te zetten. Op punten waar lawaai zich vaak concentreert kan het effectief zijn om lawaaimakers eraan te herinneren dat het ook wel wat zachter kan. Denk daarbij bijvoorbeeld aan reclameteksten, theatrale interventies, en …. Dit gaat ervan uit dat niet iedereen die zich schreeuwend op straat of per boot in de gracht voortbeweegt dat bewust doet. Waarschijnlijk zijn veel (?) mensen voor rede vatbaar en hebben er geen seconde over nagedacht dat ze hinder veroorzaken. Dit is een beetje de bokken van de schapen scheiden. Als het lukt om een behoorlijk aantal mensen aan te spreken op hun fatsoen, of zoiets, dan worden langzamerhand de onverbeterlijke lawaaischoppers een minderheid. Om het rooskleurig voor te stellen: het draagvlak voor hun luidruchtige vocale interventies ontvalt hen.
Er moet niet de illusie gekoesterd worden dat het beteugelen van lawaaioverlast kan lukken zonder ingrijpen van politie en bekeuringen, of wat voor soort straffen ook. Dat is een taak waar de meeste politiekorpsen niet op berekend zijn, tot dusver. Het kennen van de trekroutes van lawaai helpt bij het gericht inzetten van agenten. Maar, de grote vraag is dan, hoe? Stellen we ons voor, een paar politieagenten tegenover een stuk of tien schreeuwende, lallende, vaak beschonken jongens of dikbuikige mannen van middelbare leeftijd. Kortom, de politie staat voor een nieuwe uitdaging: leren hoe in zulke complexe situaties het varkentje te wassen. Dat vraagt veel training, het verwerven van psychologisch inzicht en het ontwikkelen van aangepaste logistiek om ingrijpen effectief te maken, zonder dat de kosten daarvan gillend uit de hand lopen. Maar, zoals gezegd, ook dan komt het achterstallig onderhoud van het veilig en enigszins rustig maken van de openbare ruimte niet op een koopje. Het moet niet zo zijn dat burgers de politie bellen als ze weer geteisterd worden door lawaaioverlast, en dat de politie dan niet weet wat te doen.
Een schrale, maar wel effectieve troost is dat veel steden te kampen hebben met het probleem van overlast door zwerflawaai. Wat ligt er dan niet meer voor de hand dat ze systematische en in georganiseerd verband bij elkaar te rade gaan wat ze doen om dat lawaai enigszins te beteugelen: hoe kan er een sfeeromslag bewerkstelligd worden ten aanzien van het gebruik van de openbare ruimte, welke maatregelen werken, en wat is vergeefse moeite? Immers, velen weten meer dan één, en alleen is maar alleen.
Het zal zeker niet lukken om onze steden muisstil te maken, en god verhoede ons dat dàt gebeurt. Maar een betere balans tussen sonore levendigheid en rust zou wel erg prettig zijn.
Literatuur
Bijsterveld 2008, Karin, Mechanical Sound. Technology, Culture and Public Problems of Noise in the Twentieth Century, Cambridge MA (MIT Press)
Devilee 2010, J, E. Maris, en I. van Kamp, De maatschappelijke betekenis van geluid, Bilthoven (RIVM Rapport)
Lemaire 2002, Ton, Met open zinnen. Natuur, landschap, aarde, Amsterdam 2002 (Ambo)
Mak 2004, Geert, In Europa. Reizen door de twintigste eeuw, Amsterdam (Atlas)
Prochnik 2010, George, In Pursuit of Silence. Listening for Meaning in a World of Noise, New York (Doubleday)
Rosenboom 2005, Thomas, Denkend aan Holland, Amsterdam (Querido)
Schafer 1977, R. Murray, Our Sonic Environment and the Tuning of the World, Rochester (Destiny Books)
Sontag 1969, Susan, Styles of Radical Will, New York (Farrar, Straus and Giroux)
Steiner 1967, George, Language and Silence. Essays on Language, Literature, and the Inhuman, New York (Atheneum)
Stokkom 2010, Bas van, Wat een hufter! Ergernis, lichtgeraaktheid en maatschappelijke verruwing, Amsterdam (Boom)