Dit boek gaat over geluid, om het even of het hard is of zacht, gewenst of ongewenst. Maar deze studie gaat nog meer over het gebruik van de publieke ruimte: wie vult die met geluid, wie mag dat doen, met wat voor soort geluid, wie vindt dat prettig, en wie heeft er last van, of wordt er zelfs ziek van?
Dat zijn geen geringe vragen, waar eigenlijk minimaal aandacht voor bestaat. Dat is te begrijpen: ze zijn bijna te complex om aan te raken. Vergeleken hierbij was het tumult om roken een fluitje van een cent: je kan er longkanker en andere aandoeningen van krijgen, en je kan mensen in je buurt, die niet roken, opzadelen met die kwalen, afgezien van het feit dat ze de lucht ervan smerig vinden.
Dat is op de keper beschouwd alles. En hoe moeilijk was het, en is het nog steeds om er publiekelijk aandacht voor te vragen, en er iets aan te doen.
We gruwen bij de gedachte dat in onze steden en dorpen de stilte van het graf zou heersen. De vraag is dan wat we aan geluid in de publieke ruimte prettig vinden, of op zʼn minst aanvaardbaar. Daarover lopen de meningen niet zelden uiteen. Het verkeer en machines van allerlei soort produceren ʻnoodzakelijkʼ geluid. Noodzakelijk? Ja, maar zou het niet iets zachter kunnen? Wat te denken van het snoeiharde geluid van festivals waar duizenden mensen plezier aan beleven, maar vele andere duizenden omwonenden knettergek van worden, en de vogels in paniek van raken? En kunnen de buren het niet wat zachter aan doen?
Kortom: we leven omringd door een kakofonie van allerlei soorten geluid. Het mooie van geluid is dat je oren altijd open staan en je waarschuwen voor onraad. Dit ʻcadeauʼ van de natuur heeft ook een nadeel: je kunt je oren niet afsluiten voor geluid dat je niet wenst, of waar je gespannen van raakt. Zwerflawaai en ander (on)gewenst geluid gaat over de vele situaties waarbij veroorzakers en ontvangers van geluid tegenover elkaar staan.
Het boek opent met enkele overdenkingen over wat geluid is, over hoe belangen kunnen botsen, en waarom je van ongevraagd geluid ziek kunt worden. Vervolgens staat het boek in een aantal hoofdstukken stil bij diverse soorten geluid, en bij de omstandigheden waarin die worden voortgebracht. Om te besluiten met pogingen om de rust ietsjes meer te laten neerdalen in onze samenlevingen.
De grondgedachte die door het boek heen sijpelt is deze: Omdat de publieke ruimte van ons gezamenlijk is, is het niet eerlijk als sommigen die ruimte overmatig met hun geluid in beslag nemen en anderen dat moeten ondergaan.
Het moet een beetje geven en nemen zijn. Bestel het boek hier.
Inhoudopgave
- Geluid, gewenst en ongewenst
- Botsende belangen
- Ziekmakend, lachen helpt
- Zwerflawaai
- De nabije omgeving: buren, windmolens, en nog zo wat
- Het verkeer wil maar niet geruisloos worden
- Handel, industrie, landbouw
- Macht, en martelen met geluid
- Festivals en ander jolijt
- De componist wil fortissimo
- De semipublieke ruimte: achtergrondmuziek?
- De vissen en de vogels
- Kerkklokken en minaretten
- Kalme geluidsomgevingen
- Een beetje beteugelen
Inleiding: Sonore reuring: gewenst en ongewenst
Het is een magistraal gezicht. Heel laag, boven het eeuwenoude centrum van Amsterdam, dalen immens grote vliegtuigen, richting Schiphol. Dit schouwspel gaat gepaard met geluid. Gek genoeg stoort me dat nauwelijks, waarschijnlijk omdat het nog niet loeihard is zoals dichter bij Schiphol. Dat lijkt vreemd want er zijn veel soorten geluid, ook zachte, waar ik niet goed tegen kan. Ik ken mensen bij mij in de buurt die er wel hoorndol van worden.
Maar, het kan erger. Op het verkeerde moment op de verkeerde plaats passeerde enkele jaren geleden een jonge Franse dirigent een juist startende motor waarvan de uitlaat, zonder decibelkiller, met één knal een streep haalde door zijn muzikale toekomst. Zijn oren zijn letterlijk verknald. Een orkest verdraagt hij niet meer en met kamermuziek gaat het niet veel beter. Differentiatie in het horen is foetsie; hij hoort geen klankleuren meer, geen boventonen, hobo’s en klarinetten doen hem pijn.
Bij geluid ligt dat anders. We worden omgeven door heel veel soorten geluid – we leven als het ware in een kakofonie van geluid, waar je je, ook als je zou willen, moeilijk aan kan onttrekken. Daarbij komt dat het ene soort geluid prettig bij je binnenkomt, en het andere voor jou te erg voor woorden is, of voor anderen omgekeerd. Het lijkt er dan op dat het ontvangen van geluid een subjectieve kwestie is: je houdt ervan of niet. Maar, zo simpel ligt het niet. De kerneigenschap van geluid is dat je oren altijd open staan en geluid dus per definitie bij je binnentreedt. Als we dat beseffen, dan voldoet het niet om te zeggen, het is maar subjectief als je last hebt van bepaalde geluiden. Die komen, hoe je het wendt of keert, ongevraagd bij je binnen en richten in je hersenen iets uit, een gemoedstoestand, mogelijk een beschadiging.
Het mooie van de oren is dat ze altijd open staan en je daardoor altijd gewaarschuwd kan worden voor mogelijk onraad. Tegelijk is dat een “cadeau” van de natuur dat maakt dat je ongewenste geluiden niet of nauwelijks buiten de deur – of beter buiten je gehoor – kan houden. Te veel geluid waar je niet om gevraagd hebt en dat eigenlijk niet noodzakelijk is kan men vergelijken met huisvredebreuk. Het penetreert je, en je kan er niets tegen doen, tenzij je stevige maatregelen neemt zoals oordoppen, driedubbele ramen (en dan nog) of verhuizen, maar dat helpt niet tegen ongewenst geluid in de publieke sfeer, in de openbare ruimte, dus op straat, in winkelcentra (hoe publiek die zijn, daar zullen we het nog over hebben). Natuurlijk, niemand kan verwachten dat het er buiten op straat fluisterzacht aan toe gaat. En ook natuurlijk, elke samenleving heeft haar eigen portie geluid dat er nu eenmaal bij hoort. Maar wat hoort erbij, en wat is niet strikt noodzakelijk, en hoe verschuift dat van tijdsgewricht naar tijdsgewricht? Daarover kunnen de meningen en belangen fors botsen, en dat doen ze ook. Dat maakt het onderwerp van dit boek tegelijk ook zo spannend. Allereerst omdat het maatschappelijk niet hoog op de agenda staat. Maar tweedens omdat het aantal bronnen van geluid – die overlast of vreugde kunnen geven – schier eindeloos is, ze verschillend geapprecieerd kunnen worden, en vaak bijna vanzelfsprekend lijken te zijn, wat niet zo hoeft te wezen.
Laat ik om dit toe te lichten een kleine opsomming geven van soorten geluid die in onze samenlevingen zoal in omloop zijn. Voordat ik dit doe wil ik graag een precisering maken. Ik zal in dit boek meestal over al of niet gewenst geluid spreken en minder over lawaai. Wat dat laatste ook is – ik kom daar nog op terug – het is meestal hard geluid. Dat kan irriteren voor wie daar niet van gediend is, maar veel ongewenst geluid is helemaal niet hard, denk aan het geluid van de televisie van de buren dat ’s nachts door de muur van je woning kruipt: waarschijnlijk niet hard, maar even waarschijnlijk knap vervelend.
Wat voor soorten geluid omringen ons in de publieke ruimte? Vrees niet, gelukkig horen we niet alles van wat ik ga opsommen tegelijkertijd. Een belangrijke bron van geluid – en waarschijnlijk van overlast – is verkeer. Dan denken we aan auto’s, bussen, trams, vliegtuigen, scooters, motoren met open knalpot, reclamevliegtuigjes, maar ook aan race circuits, crossbanen, straatklinkers, het soort asfalt dat is uitgerold, en de toegestane maximum snelheid. Een goede tweede, misschien wel eerste in de geluidsproductie, komt uit de directe omgeving waar je woont: buren met hun ruzies, stampend lopen, hard praten, knorrige boosheid, bladblazers, maaimachines, televisie, feestelijkheden in de tuin of op het balkon gepaard gaand met barbecueën en drank. Gillende kinderen op schoolpleinen en speelplaatsen kunnen er ook wat van. Dan moeten we niet vergeten straatmuzikanten, hangjongeren, fors spuitende fonteinen, studentenhuizen, groepen toeristen, rolkoffers van airbnb’ers, sirenes en een enkel dierenasiel. Wat natuurlijk een rol speelt zijn culturele verschillen over wat wel of niet acceptabel geluid is. Bij het omgevingsgeluid hoort zeker ook iets wat ik benoemd heb als zwerflawaai: mensen, meestal mannen, die het bij nacht en ontij op straat of vanaf bootjes in de gracht op een gillen zetten en de slapende medemens daarmee geen plezier doen. Is dat wel het geval met kerklokken, carillons en versterkte gebedsoproepen vanaf de minaret?
Wat voor de een zijn of haar lust en leven is kan voor de ander storend uitpakken: het uitgaansleven. Er bestaan cafés waar het er rustig aan toe gaat, maar er zijn ook waar het stevige geluid van stemmen en muziek naar buiten kolkt en het op de terrassen een levendige boel is. Festivals, o die fantastische festivals, en de bassen die hun geluid mijlen ver dragen, het gekletter van het opbouwen van de podia, de soundchecks en de festivalgangers die niet stilletjes naar huis gaan. Fanfares en harmonieorkesten moeten natuurlijk oefenen en dat gaat niet piano. Is het op het strand dan stil? Meestentijds niet in de wijde omgeving van strandtenten. Over vuurwerk is al genoeg gezegd. Wat bijna ongezegd blijft is het oorverdovende lawaai, van blazers, slagwerk en bassen, waar orkestmusici onder te lijden hebben en gehoorbeschadiging van oplopen.
Van een heel andere orde zijn de diverse soorten geluid afkomstig van industrie, commercie en landbouw: boren, schaven, spuiten, heien, fluitende sirenes, het aan- en afvoeren van goederen bij fabrieken en boerderijen, de pakjesbezorgers, tractoren, bromtonen van ventilatoren, dieselmotoren van schepen, geluidskanonnen tegen vogels, en stratenmakers en bouwvakkers die de muziek uit hun radio goed willen horen. Energietransitie prima, maar die windmolens, not in my backyard? En waarom zou je achtergrondmuziek moeten horen in winkels, shopping malls, wachtkamers, stations?
Wat me fascineert zijn die eentonige piepjes die je hoort als een product bij de kassa gescand wordt, of bij het in- en uitstappen van tram of bus. Kunnen die piepjes niet wat vrolijker, onverwachter en wispelturiger geprogrammeerd worden? Daarover sprak ik met componist Rens Machielse die meteen een domper op mijn verhoopte feestvreugde zette. De bedoeling van die piepjes is dat ze je in een seconde relevante informatie geven: is het in- en uitchecken gelukt; is het product bij de kassa gescand? De informatie daarover moet eenduidig zijn en in diezelfde seconde begrepen kunnen worden. De vrolijk huppelende piepjes die ik in gedachte heb voldoen daar niet aan. Ze leiden te veel af. Dat afleiden lijkt me op zich fantastisch, maar ik moet toegeven dat het verre van effectief is. Zo moet ik dus leren verder te leven met saaie piepjes; dit onderwerp is dus ook geen hoofdstuk in dit boek geworden. Een schrale troost, het is niet het enige geluid waar ik het, contre-coeur, in het leven mee moet doen! Wat dan te denken van der ring tones van mobiele telefoons? Hoe onverwachter en vreemder het geluid klinkt, des te meer het me behaagt is mijn ervaring. Maar dan heb je het weer: niet altijd en niet overal!
Ziehier, in deze korte opsomming zien we tal van mogelijke botsingen van belangen zich ontpoppen. Met een knalharde motor op de dijken van de grote rivieren rijden is voor sommigen het toppunt van geluk; veel bewoners in de wijde omgeving denken daar anders over. Het wordt nog ingewikkelder als je bedenkt dat heel veel mensen last hebben van verkeerslawaai en van opstijgende, c.q dalende vliegtuigen, maar de meesten van hen schromen niet om zelf met de auto op pad te gaan en een vliegvakantie te boeken.
Kortom, wat ik in dit boek ga bespreken is een uitdagend onderwerp. Wat een beetje kan helpen is te determineren welk geluid voor het voortrollen van onze samenleving onvermijdelijk is, en wat absoluut niet nodig is om zo hard te klinken. Industriële activiteiten, daar kunnen we niet buiten, maar is het echt nodig dat muziek op festivals zo snoeihard klinkt? Ik weet dat zelfs het bespreken van dit onderwerp voor sommigen als vloeken in de kerk is. Toch ga ik het in dit boek proberen: met als invalshoek dat ongevraagd en niet per se noodzakelijk geluid huisvredebreuk veroorzaakt. Het komt je oren binnen en je kan er niets tegen doen. De grote uitdaging is natuurlijk, kunnen we geluid van activiteiten die we noodzakelijk vinden voor onze samenleving een ietsepietsie zachter krijgen? Op dit gebied valt er een wereld te winnen. Dat is wel degelijk aan het gebeuren, Prorail bijvoorbeeld heeft aangekondigd dat in 2025 bijna alle goederentreinen aanmerkelijk stiller zullen rijden. In de haven van Rotterdam wordt ermee geëxperimenteerd dat boten die aan de kade liggen elektrische energie krijgen van de wal – walstroom – en daarom hun dieselmotoren niet meer voortdurend hoeven te laten draaien, wat een zegen zal zijn voor omwonenden die van die geluidsoverlast bevrijd kunnen worden.
Het wordt tijd voor een opmerking die misschien geruststelt. Als geluid voorbij is, dan is het ook weg. Bij andere fenomenen, waar mensen last van kunnen hebben, is dat niet altijd het geval. Denk maar aan wat een chemisch bedrijf of een boerderij aan onaangename lucht kan verspreiden. De geur blijft hangen. Bij een vliegveld weet men wanneer het laatste vliegtuig over dendert, althans dat is wat men hoopt te weten. Die wetenschap kan een zekere rust geven: voor vandaag is het voorbij. Het geluid is er dan ook niet meer. Het kenmerkende, daarentegen, van bijvoorbeeld zwerflawaai, dat ik hierboven noemde, is dat je nooit weet of en wanneer mensen op straat het weer op een brullen zetten. Die onzekerheid veroorzaakt een permanent onderhuids gevoel van spanning. Een kleine correctie is hier op haar plaats over wat ik zei over geluid dat als het niet meer klinkt weg is. In principe is dat zo, maar een melodie die je net gehoord hebt kan tijden in je hoofd blijven rondzingen
Belangrijk bij geluid is natuurlijk de vraag: kan er met de geluidveroorzakers iets over afgesproken worden? Bij de vergroting van de A9 rond Amsterdam zijn er gedurende anderhalf jaar onder meer zo’n tienduizend heipalen de grond ingejaagd. Sommige omwonenden hebben ter compensatie voor de overlast een bedrag gekregen waardoor ze tijdelijk ergens anders konden gaan wonen; bij anderen is dit vergeten, een beetje slordig met voor hen nare gevolgen. Je moet er niet aan denken dat je zo lang moet leven met dat eindeloze gedreun dat dag en nacht doorgaat.
Hoe heb ik het boek opgebouwd? Laten we het eerst hebben over wat geluid is en daarna meteen over de kern waar het omdraait: het gebruik van de publieke ruimte wat betreft de productie van geluid en de botsende belangen die daaraan inherent zijn. Onontkoombaar is vervolgens het keiharde feit dat ongewenst geluid – om het even of het hard of zacht is – spanningen kan veroorzaken en tot ziektes kan leiden. Gehoorschade kan ook voortkomen als gevolg van snoeihard geluid dat wel degelijk gewenst is, bijvoorbeeld bij een festival.
Dan is in dit boek het moment aangebroken om concreet de verschillende soorten geluid de revue te laten passeren: waarom die overlast kunnen geven, en wat daar eventueel aan te doen is. Dan gaan we bespreken: zwerflawaai; geluid in de nabije omgeving afkomstig van buren, spelende kinderen, windmolens; industrieel geluid en verkeerslawaai kunnen in de opsomming uiteraard niet ontbreken; wat zo leuk lijkt kan een bron van ellende zijn, en dan denken we aan festivals en ander jolijt; wat is er niet mooier dan het luisteren naar een orkest of een fanfare, maar je zal er maar in spelen, en of je oren dat verdragen? Waar we meestal niet bij stilstaan is dat dieren op het land en de vissen in zee door ons handelen veel geluid moeten verstouwen waar ze schade van ondervinden; over het geluid van kerkklokken en minaretten is het laatste woord niet gezegd.
Lachen kan een cadeau zijn aan ons publieke leven en mag daarom als hoofdstuk in dit boek niet ontbreken. Bijna als slot van dit werk kan de vraag gesteld worden of het niet prettig zou zijn als het in de publieke ruimte wat rustiger zou zijn. En als slot: bij het bespreken van de verschillende soorten geluidsoverlast heb ik geprobeerd aan te geven wat er mogelijkerwijs aan te doen valt. Toch is het goed om met een half oog ook te kijken naar de politiek. Ik denk dat ik geen geheim verklap als ik beweer dat daar vaak liever de andere kant uit geluisterd wordt. Oostindisch doof? Dat hoeft niet zo te blijven.
In de tekst van de verschillende hoofdstukken vermeld ik geen voetnoten. Aan het einde van het boek geef ik een overzicht van de literatuur en andere bronnen waar ik uit geput heb. Daar dank ik ook al degenen die me door de jaren heen geholpen hebben het glibberige pad van geluid in de publieke ruimte te duiden.