
Nog niet eens zo lang geleden waren universiteiten vrijplaatsen voor publieke debatten waarin de gevestigde orde op de korrel genomen kon worden. Geen mening zo bizar of op de universiteit was er wel een zaaltje waar zij publiekelijk uitgevent kon worden. Anarchisten, maoïsten, radencommunisten, zij mochten hun stem verheffen in de aula’s van de universiteiten en grote college- zalen. Professor Wertheim verdedigde de Culturele Revolutie in China en aan de VU werd de Apartheid in Zuid-Afrika verdedigd. Het ging er soms zeer heftig aan toe en veel discussianten beriepen zich graag op de vrijheid van meningsuiting die ze een ander niet gunden. In de praktijk echter voerde de opvatting dat het geen goed idee is om een mening te bestrijden door haar te verbieden (Karel van het Reve) de boventoon.
Dat is nu niet altijd meer het geval. De belangrijkste oorzaak daarvan is dat studenten en docenten veel gematigder zijn geworden. Het is nu nauwelijks meer voorstelbaar dat een hoogleraar in het openbaar over een collega schrijft: ‘Als je bij Marten Brouwer 150 getypte velletjes inlevert, kun je promoveren’ (Abram de Swaan in 1977 over het proefschrift van Joost Smiers, Cultuur in Nederland 1945-1955). Nog minder voorstelbaar is het dat er naar aanleiding van die uitlatingen van De Swaan een vergadering in de Oudemanhuispoort plaatsvond waar meer dan vijfhonderd studenten en docenten aanwezig waren om te debatteren over de kwaliteit van het proefschrift van Smiers.
Bron: De Volkskrant 22 juni 2013
Ik heb gemengde gevoelens overgehouden, niet zozeer aan de inhoud van mijn proefschrift, als wel aan het gehele promotie-traject. Laat ik maar gewoon verwijzen naar wat een ieder daar zoal over heeft gezegd.