Het artikel van Iris van Domselaar is een pleidooi voor een realistische benadering van beroepsethiek en professionele identiteit voor advocaten. Ik citeer een aantal passages uit het NJB artikel, in het bijzonder waar dat de raakvlakken betreft tussen advocatuur en wetenschap. Het artikel is veel meer omvattend waar het de beroepsethiek voor advocaten betreft. Het artikel telt 72 voetnoten met verwijzingen. Die laat ik hier overwegend weg. Ik verwijs daarvoor naar het NJB artikel zelf.
Het perspectief van de advocatuur en dat van de wetenschap op de professionele identiteit en de beroepsethiek van de advocatuur staan op gespannen voet met elkaar. Zowel in het internationaal wetenschappelijke discours als in het Nederlandse debat is een zekere mate van polarisatie waar te nemen. Dat is onwenselijk. Daarom wordt in dit artikel een realistische benadering voorgesteld die het deelnemersperspectief van de advocatuur en het buitenstaandersperspectief van de wetenschap met elkaar zou kunnen verbinden.
Als derde realistische uitgangspunt noemt Van Domselaar:
Advocaten zijn net mensen. Binnen de gedragswetenschappen is de afgelopen jaren een ‘mer à boire’ aan empirische literatuur verschenen die laat zien dat advocaten, net als gewone mensen, op systematische en voorspelbare wijze beperkt zijn in hun ethische vermogens.[48] Relevante psychologische valkuilen zijn tal van ‘implicit biases’ en denkfouten, de invloed van het eigen (financieel) belang op oordeelsvorming en ‘blinde vlekken’ voor wat betreft de beoordeling van het morele gehalte van het eigen functioneren. Deze psychologische valkuilen kleuren het functioneren van advocaten in concrete zaken, maar ook breder in de alledaagse praktijk. Of zoals Kim het stelt: ‘lawyers, like everyone else, are generally motivated to espouse positions that favor their perceived self-interest. But this generally happens not through any overt or explicit cost-benefit calculation but through a subtle and implicit reconfiguration of preferences, self-conception, and motivation.’ Vanuit realistisch oogpunt moet bijvoorbeeld het feit serieus genomen worden dat advocaten ook ondernemers zijn en dus een eigen financieel belang hebben bij het voeren en het blijven voeren van een procedure, en dat dit eigen belang onbewust bijvoorbeeld ook kan doorwerken in de advisering over de proceskansen in het procesadvies.
Ook maken externe factoren zoals groepsdruk, hiërarchische druk en een krachtig financieel-economisch krachtenveld dat beroepsethisch falen nooit louter de ‘rotte appels’ betreft, maar in beginsel alle advocaten. De stap van het behartigen van de legitieme belangen van de cliënt naar het behartigen van immorele belangen van de cliënt, zoals het financieel uitroken van de tegenpartij, is in het geval van dergelijke druk in een dergelijk krachtenveld dan mogelijk snel gezet. Of in de woorden van Robbennolt en Sternlight: ‘Many ethical lapses result from a combination of situational pressures and all too human modes of thinking.’
Vervolgens brengt Van Domselaar het interessante thema van het risico van zelfbedrog en morele onthechting betreft naar voren. Dat thema geeft voor mij bepaald een onderbouwing in een aantal stellingnames waar Vanuit mijn standpunt benoem ik iets soms als “een beperkte blik” of “oogkleppen op”.
Bij dit alles is een leidend thema in de gedragswetenschappelijke literatuur over de advocatuur het risico van zelfbedrog en morele onthechting. Juist omdat advocaten in de uitoefening van hun professie met botsende normenkaders (die van de privé-persoon, de samenleving, formele regels en de informele sociale regels van de directe werkomgeving) te maken hebben, zijn zij hier gevoelig voor. De kans dat het eigen functioneren in ethisch geladen situaties vanuit een van deze perspectieven ingewikkelde vragen oproept is immers groot. Beproefde veelal onbewuste strategieën om juist in dergelijke situaties het eigen positieve zelfbeeld in stand te houden die in de literatuur genoemd worden zijn onder meer: ‘ethical fading’ – ofwel het niet waarnemen van de ethische aspecten van een situatie –, ‘blaming the victim’– de schuld geven aan het slachtoffer van het eigen handelen –, en ‘role-thinking’ – het vasthouden aan een duidelijk afgebakende taakopvatting als ware deze in steen gebeiteld.
Taalgebruik speelt bij genoemde strategieën een belangrijke rol, in het bijzonder het gebruik van eufemismen. ‘Language euphemisms are the “disguised” stories we tell ourselves about our unethical actions’, aldus Tenbrunsel & Messick. Wanneer men de eigen adviespraktijk begrijpt in termen van het bieden van ‘innovatieve belastingstrategieën’, komen de
relevante rechtstatelijke en beroepsethische aspecten minder snel in beeld dan wanneer men spreekt van ‘belastingontwijking’ of zelfs ‘belastingontduiking’. En wanneer het advocatuurlijke werk als een ‘spel’ wordt gezien, leidt dit mogelijk af van het feit dat dit werk ook tot daadwerkelijk ernstig onverdiend leed bij anderen kan leiden.De eerdergenoemde sociaalpsychologische en financieel-economische factoren kunnen natuurlijk ook een rol spelen bij de publieke standpuntbepaling over aan professionele identiteit en beroepsethiek gerelateerde thema’s. Vanuit een realistisch perspectief is het feit dat een advocaat publiekelijk aangeeft ‘nooit een dilemma’ te ervaren, niet zonder meer voldoende om aan te nemen dat er in die praktijk ook geen dilemma’s zijn. Een dergelijke gedachte en uitspraak kunnen ook bedoeld
zijn om, in de woorden van Mackor, ‘schuld- of schaamtegevoel te voorkomen’. Een realistische benadering van advocatuurlijke beroepsethiek zal tevens oog hebben voor het feit dat ook de wetenschappelijke standpuntbepaling op het gebied van de advocatuur onbewust beïnvloed kan worden door belangen die in de praktijk spelen.
Over het verband met het zgn. “dubbele petten”-probleem, waarover deze passages op deze website gaan, zegt Van Domselaar:
Dit sluit aan bij het huidige debat over de (kwaliteit van) belastingrechtswetenschap en de accountancy waarin onder de noemer van het ‘dubbele petten-probleem’ de invloed van in de praktijk spelende belangen op de wetenschap in toenemende mate wordt geproblematiseerd.
In de aanbeveling aan het slot van het artikel gaan de volgende 2 over de wetenschap:
7. Realistische rechtswetenschap stimuleert context-sensitief theoretisch en empirisch onderzoek naar de feitelijke obstakels en valkuilen die in de advocatuurlijke praktijk in de weg staan aan rechtstatelijk en beroepsethisch verantwoord handelen. Door bijvoorbeeld de organisatie van symposia en seminars wordt mogelijk een ‘veilig forum’ geboden waar met zo min mogelijk afbreukrisico de wetenschap, de advocatuur en andere stakeholders met elkaar in gesprek kunnen gaan ten behoeve van de verdere gedachtevorming.
8. Realistische rechtswetenschap ontwikkelt visie en beleid ter vermijding van belangenverstrengeling bij rechtswetenschappelijke onderzoek op het gebied van advocatuurlijke beroepsethiek en professionele identiteit en neemt hierbij relevante sociaalpsychologische inzichten ter harte.
Van Gestel benadrukt het belang van transparantie en acht het wenselijk dat rechtswetenschappelijke tijdschriften structureel eventuele
belangenconflicten vermelden in juridische publicaties, R.A.J. van Gestel, ‘Onpartijdige Rechtswetenschap’, Regelmaat 2018, afl. 1-2, p. 95-108.
Bron: Professionele identiteit en beroepsethiek voor advocaten, NJB 7 december 2020 (niet vrij toegankelijk)