Nieuw onderzoek laat zien hoe het politieke debat over belastingen en ondernemingsrecht in belangrijke mate wordt gestuurd door wetenschappers met een wirwar van academische, commerciële en bestuurlijke dubbelfuncties. Hierdoor is onduidelijk of vaak zeer technische maar belangrijke fiscale en juridische wetgeving nog wel het belang van de burger dient, of vooral die van de grote advieskantoren.
De cv’s van Nederlandse hoogleraren belastingrecht en ondernemingsrecht zijn indrukwekkend. Denk bijvoorbeeld aan de hoogleraar die zijn academische functie combineert met het grote geld als vennoot (partner) van een duur advieskantoor. Deze hoogleraar is ook nog bestuurslid van een lobbyclub voor de grote AEX-bedrijven en rechter en raadsheer bij twee rechtbanken. Hiernaast is hij officieel adviseur van de minister voor Rechtsbescherming, over wetgeving die toeziet op het soort bedrijven als uit zijn eigen klantenkring.
Of zijn directe collega-hoogleraar, ook partner bij een prestigieuze firma, die in soortgelijke commissies ook het ministerie van Financiën adviseert over hoe de politiek meer zou kunnen doen tegen Nederland als belastingparadijs. Ook becommentarieert hij wetsvoorstellen namens de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, waar hij lid is van de werkgroep “Nederland Investeringsland” — een eufemisme voor datzelfde belastingparadijs.
Of denk aan de bijzonder hoogleraar die, na decennia partner geweest te zijn, naast zijn hoogleraarschap actief lobbyde voor een wet die van Nederland een ‘insolventiehub’ moest maken: het land waar grote internationale bedrijven aankloppen voor herstructurering of (het afwenden van) een faillissement. Een wet waaraan hij als partner van een kantoor dat aan insolventie verdient, nog meeschreef.
Natuurlijk zijn niet alle wetenschappers in het belasting- en ondernemingsrecht beladen met zoveel commerciële en bestuurlijke nevenbelangen, maar het merendeel is dat wel. Het mengen van de onafhankelijke wetenschapsbeoefening met een keur aan nevenfuncties is dan ook een diep geïnstitutionaliseerd gebruik.
Deze constatering is niet nieuw.[1] Maar dat maakt het probleem niet minder relevant. Uit ons onderzoek blijkt dat 72,5 procent van alle 120 Nederlandse hoogleraren belastingrecht en ondernemingsrecht een nevenfunctie heeft bij een fors betalend advieskantoor. In de regel komt dit erop neer dat zij een vierdaagse werkweek bij een advieskantoor — vanuit het wetenschappelijke perspectief de ‘nevenfunctie’ of het ‘nevenbelang’ genoemd — combineren met een academische positie voor één dag in de week. Dat van de niet-hoogleraren in deze disciplines 58,6 procent een dergelijke commerciële nevenfunctie heeft, laat bovendien zien dat een dubbele pet niet enkel weggelegd is voor diegenen bovenaan de wetenschappelijke pikorde. En het beeld over verschillende universiteiten heen laat ruimte voor verschillen zien (zie figuur 1)[2], maar doet niet af aan de conclusie dat de dubbele pet een breed gedragen fenomeen is.
Zuidas
Hoe ruim academici uit het belasting- en ondernemingsrecht de standaard van hun eigen onafhankelijkheid soms interpreteren, wordt duidelijk bij het Zuidas Instituut voor Financieel recht en Ondernemingsrecht (ZIFO). Dit ‘wetenschappelijke’ instituut is onderdeel van de rechtenfaculteit van de Vrije Universiteit (en ironisch genoeg van het onderzoeksprogramma ‘Private en publieke belangen in balans’). Intussen hebben op één na alle tien de hoogleraren die aan het ZIFO leidinggeven commerciële nevenbelangen bij Zuidas-kantoren. En van de dertig ‘fellows’ die aan het instituut verbonden zijn, hebben er welgeteld 26 een direct commercieel belang. Terwijl slechts tien van hen enige verdere academische betrekking lijken te hebben.
Daar komt nog bij dat het ZIFO officiële samenwerkingsverbanden heeft met zo’n beetje alle grote Zuidas-kantoren.[3] Hoeveel die het ZIFO betalen voor hun wetenschappelijke onderzoek, is niet openbaar. Dat is niet verrassend. Er is namelijk geen openbare informatie over de mate waarin Zuidaskantoren universiteiten betalen voor zogenaamd onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek. De scherpe kritiek van het ZIFO op het wetsvoorstel om grote giften aan organisaties zoals het ZIFO openbaar te maken, laat zien dat de commerciële belastingwetenschappers hier zelf weinig om lijken te malen.[4] Sterker nog: het gebrek aan transparantie over de wirwar van commerciële belangen weerhield een instituut als het ZIFO er niet van zichzelf ten tijde van de oprichting (2010) in de markt te zetten als ‘inhoudelijk onafhankelijk opererend’ volgens ‘uitsluitend wetenschappelijke criteria’.[5]
Figuur 1: Omvang belastingwetenschappers met commercieel nevenbelang per universiteit
De voornaamste werkgevers van de wetenschapper annex fiscalist, zijn PwC, EY, Loyens & Loeff, De Brauw Blackstone Westbroek en Deloitte: de grote Zuidaskantoren dus. Ongeveer een op de drie hoogleraren met een dubbele pet is partner van zo’n kantoor. Dat betekent dat zij er relatief vaak, als vennoot van de advocatenfirma, direct financieel profijt van hebben als deze firma meer winst genereert door fusies en overnames, ingewikkelde juridische structuren om belasting te ontwijken en de bureaucratie rond de soms enkel papieren realiteit van een internationaal hoofdkantoor op Nederlandse bodem.
Kamervragen
Het is niet de eerste keer dat er politiek aan de bel getrokken wordt over de commerciële belangen van wetenschappers. Zo werden in 2013 en 2016, onder andere naar aanleiding van het eerder genoemde journalistieke onderzoek, Kamervragen gesteld over de nevenfuncties van economiehoogleraren in de financiële sector respectievelijk belastingwetenschappers in de fiscale advocatuur. Veel leverde dat destijds helaas niet op. Hoewel belangenverstrengeling nooit uit te sluiten viel, werd door het toenmalige kabinet vooral benadrukt dat wetenschappers zich moeten houden aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening en dat er transparantie moet zijn over hun nevenfuncties op de websites van universiteiten.[6] Eenzelfde positie werd door dat kabinet ingenomen waar het ging om de onafhankelijkheid van hoogleraren accountancy: het risico op belangenverstrengeling is nooit uit te sluiten, maar er zijn integriteitsrichtlijnen en de verscheidene koepelorganisaties benadrukken het belang van “transparantie van publiek-private samenwerking”.[7] Over mogelijke geldstromen tussen grote kantoren en universiteiten werd niet gerept.
Sindsdien lijkt er weinig ten goede te zijn gekeerd.
Lees hier de rest van dit essay van het Wetenschappelijk Bureau van GroenLinks, op hun eigen website, gedateerd 9 februari 2021. Het gaat verder over het gebrek aan transparantie, informele druk, de kennis die macht is, en over de bezetting van adviescommissies. Met als conclusie dat de tijd van pappen en nathouden inmiddels wel voorbij is. Met alle voetnoten bij het essay.