Met windmolens is het net als met paaseieren. Eén ei is helemaal niks, bij twee begint het wat te worden. Ja, bij drie heb je een heus paasei. Bij windmolens stelt een honderdtal niets voor; met 200 begint het ergens op te lijken. Maar bij drie honderd, en eigenlijk bij nog veel meer windmolens, op een kluitje, tekent zich een wonder van schoonheid af.
Ruim een kwart eeuw geleden reed ik door Californië en ineens, in de verte, ontpopte zich het mirakel van een ongelooflijke hoeveelheid windmolens, die bij het naderen en passeren steeds van perspectief ten opzichte van elkaar wisselden. Dat gaf een magnifiek schouwspel. Voor het eerst in mijn leven zag ik zo een choreografie van pilaren, die als visueel cadeau ook nog draaiende wieken hadden. Dat beeld heeft me niet meer losgelaten.
Ik moest eraan denken bij het rijden door Flevoland. Daar, in die lege polders, is er ruimte te over voor duizenden windmolens. Geen huis is er te bekennen, dus geen bewoners die last kunnen hebben van het geluid en de draaiende bewegingen van de molens. Als we Flevoland vullen met windmolens slaan we twee wiekslagen in die ene klap. Het gaat ons een overschot aan energie opleveren, zonder lastige bijverschijnselen. Als tweede: we moeten toegeven dat Flevoland niet moeders mooiste is. Door de polders te verrijken met vele honderden windmolens wordt dat weidse landschap ineens een wonder van schoonheid. Zoiets als de eindeloos verspringende perspectieven van de ongeveer duizend marmeren zuilen in de Mezquita in Cordoba, maar dan in het heel groot en in de openlucht, in Flevoland.
Over mijn bericht ontstond nogal wat ophef. Naar aanleiding van mijn stuk in de Volkskrant over windmolens werd ik geïnterviewd door de Drontenaar. Lees het hier maar.