In het mooie artikel van James Kennedy (de Volkskrant, 8 januari 2021), over zijn schrik dat Trumps meute en hijzelf een zekere vervreemding ten aan zien van de Amerikaanse politiek delen, staat één zin die detoneert. Die gaat erover dat de Amerikaanse politiek in de jaren tachtig van de vorige eeuw nog best goed functioneerde. Ik kan me voorstellen dat een Amerikaan toen nog geloofde in the American Dream, maar voor een buitenstaander als ik was het land ook toen al behept met een verre van volmaakte democratie.
Wat was er toen al ondemocratisch, en is nu nog steeds aan de orde van de dag? Het heeft natuurlijk niets met democratie te maken dat de stem van iemand in een dunbevolkt deel van het land vele malen zwaarder weegt dan van een inwoner van bijvoorbeeld Californië. Het principe van “winner takes all” verdient niet de democratische schoonheidsprijs. Ook in de jaren tachtig, waar James Kennedy tevreden over is, werd er met onverholen opportunisme geschoven met grenzen van kiesdistricten om daardoor makkelijker te kunnen winnen; om het even Republikeinen of Democraten speelden dit vuige spel.
Omdat kiezers zich moeten registreren lag de kans voor het oprapen dat velen, vooral armen en vooral mensen van kleur, niet konden stemmen. De hobbels om zich te laten registreren waren er vele, om als één voorbeeld uit vele te noemen: een strafblad voor zelfs een licht vergrijp maakte de tocht naar de stembus meestal onbegaanbaar.
Het toppunt van gemankeerde democratie is al eeuwen lang de Supreme Court. Een president die geluk heeft kan daarin rechters benoemen die daar hun hele leven lang in zitten en in vergaande mate beslissen wat door de beugel kan of niet. Wat burgers vervolgens bij verkiezingen gerealiseerd willen zien doet er niet toe, rechters die al dertig jaar, bijvoorbeeld, in de Supreme Court zitten, kunnen de stem van burgers van nul en generlei waarde verklaren. Toen de founding fathers dit bedachten waren die levenslange rechters misschien niet zo een probleem: ze werden benoemd als ze in de vijftig waren en stierven als ze in de zestig waren. Gaandeweg werden ze op jongere leeftijd benoemd en werden steeds ouder.
Kortom, James Kennedy kan wel de illusie hebben dat de democratie in de VS in de jaren tachtig nog redelijk goed functioneerde. Het is wel nodig daar een kanttekening bij te maken: het was een democratie met veel mankementen waarvoor nu, onder meer, een hoge prijs voor wordt betaald.